|
MEI 2025
|
Christine Van den Hove
Abel Dossche
Ariane Vergult
Elsbeth Van Orsouw
Rob van Gennep
Barbara De Munnynck
Peter Vermaat
Thomas Eyskens
Annika Cannaerts
Nicole Ledegen
Wendy Onsea |
Christine Van den Hove
Speling
Bijna was ik een lenteui met perfect bolvormige bloeiwijze
bijna was ik de roze schijn op de westflank van de Canigou
bijna was ik een sneeuwvlok in een liedje van Adamo
vroeg in de ochtend geboren had ik teer ijshaar kunnen zijn
of de schimmel in de dode tak waarop ik ontstond
bijna was ik het tomaatrode schaatsjurkje van Nina Pinzarrone
bijna een penseelpunt indigo in een druppel water
ik had papier kunnen zijn, een vlek Chinese inkt
bijna was ik een woord, een fraseologische eenheid
ik werd net geen vliegtuig van Panamarenko
in plaats daarvan werd ik een octopus als enige in de dieptes
in staat het deksel van een potje te schroeven
***
Waarheen de nacht
Waarheen vraagt iemand en lost op
het is een hij, dat weet ik nog
waarheen de nacht ons voert, zeg ik
te laat, ik ben al wakker
en spoel terug naar een stad
een stoet, een dronken lied
smal pad achter melkglas deur
terug naar de lange tafel waaraan
hoffelijke heren in zwart kostuum
hoe ik me tussen blad en poten
en hun stramme knieën wring
terug naar het feest
dansen met het bruidspaar
in hun lichte linnen pakken
vragen of ze in hun moedertaal
met me willen spreken -prego-
terug naar kantoor en overal
rondslingerende bankbriefjes
let op, zeg ik, ze verdwijnen
zoals die drie van tien
die ik had vastgepind op de plek
waar deze reis begint
|
Abel Dossche
Mijn linkerpupil is vandaag een regelmatige zeshoek geworden.
Ik tracht de humor ervan in te zien.
Er schuilen wel meer ruimtefiguren in een lichaam
en de aarde is beweeglijk, altijd al geweest.
Ik maak mij geen zorgen, blijf standvastig
tussen de polen van mijn gedachten
waar de evenaar soms wankelt
plots wakker ligt in een zelfverzekerd midden.
In het noorden loeren angsten om de hoek.
In het zuiden schittert een helder, prachtig licht.
Feller dan ooit tevoren, krachtiger dan ooit voorheen
zie ik wat ik altijd al had willen vinden met mijn ogen dicht. |
Ariane Vergult
uit de verte een kind
er moet een land zijn voor dit kind
met bomen van vaders,
vijvers vol moeders, schaapjeswolken,
dampende pompoensoep op het vuur,
vingers die haar omtrek met de scheve staartjes
blind schetsen
een warme trui voor haar breien,
een troon van marsepein voor haar bouwen
die haar oude vluchtroute over zee zoeten kan
er moet een ochtend voor dit kind komen
in een taal met lichtvoetige cadans en hapklare woordenschat,
fluistersprookjes langs de straten
met lange tafels vol helder water, voedzame potlucks
guirlandes en lampionnen met gemeende weesgegroets
dit kind zal eieren rapen, appels plukken,
fietsen met één hand,
en met de andere wuiven naar een minder ruwe zee
ver achter zich |
Elsbeth Van Orsouw
Halte Fahrenheitstraat
Fahrenheit koos de temperatuur van een ijzige winter
in zijn geboortestad Danzig
als absoluut nulpunt voor zijn thermometer.
Ik dacht dat het vriespunt van water koud was
tot ik een ander niet meer aan kon raken.
Een onbeweeglijk lichaam met de macht
te ontbinden.
Ieder zijn eigen ijkpunt.
Er ligt een spoor
van Danzig naar Den Haag
met aan het eind halte Fahrenheitstraat.
De natuurkundige stapt voor mij uit.
Soms word ik opgewacht door een lijf
van zesennegentig graden.
Januari bungelt boven de straat.
Er is een winkel waar je boeken, pennen
papier kan kopen, wat sterk aan te bevelen is.
We trekken daar waar we thuis komen wanten aan
en beginnen gewoon maar ergens
opnieuw.
***
Er is licht als je er bent
Ik zag een danser die kon vliegen
als hij in het schijnsel van een volgspot sprong.
Misschien vloog de spot naar de danser.
Na afloop lagen ze uitgeput op de grond.
Er was licht voordat we wisten
dat het elektromagnetische straling is
die we kunnen zien.
Ik zag Galileo Galilei haar snelheid meten
door met lantaarns tussen bergtoppen te seinen.
Er is een deur waarboven de lamp aan gaat
als jij er voor staat.
Veertien miljard jaar na de oerknal
ben je voldoende afgekoeld
om kalm op een knopje te drukken
als de sensor niet werkt.
***
Bomenman
Bomenman slingert door zijn huis
zoals ik door mijn schedel.
Hij heeft een oefenparcours
door alle ruimtes
behalve het toilet.
Ik schrijf poep op het raam
van de trein, niet met poep
niet mijn naam
dat kan ik tot nog toe
voorkomen.
Ik ben de grootste ergernis
van iemand anders.
Hij wil mij weg of tenminste stil.
Als ik onherstelbaar wakker ben
en alles kapot mag
heeft hij wel een punt.
Bomenman verwijdert ridderspoor
en vrouwenmantel uit zijn tuin
zodat onkruid meer ruimte krijgt.
Mijn bloed is brandnetelsap. |
Rob van Gennep
Zee spiegel
en de vader vroeg de kinderen
of ze wisten wat ze gedaan hadden
dat ze beter hadden moeten weten
en dat ze er niet zo gemakkelijk vanaf zouden komen
en de kinderen vroegen waarom
zoals kinderen dat wel vaker deden
met dit verschil
ze hadden zich tot koning gekroond
pakten er een globe bij
vroegen om aan te wijzen
waar ooit de hoofdstad lag
of hij dat nog boven water kreeg
en vroegen weer waarom
hij zei dat ze dachten dat het niet waar zou zijn
de koningen ze konden het niet geloven
en zeiden dat hij beter had moeten weten
er niet zo makkelijk vanaf zou komen |
Barbara De Munnynck
Bottenmoer
Die longen van jou
Dat kloppende hart
Het zijn schamele gaven
maar ze kostten een rib uit mijn lijf
Elk bot, elk beentje
heb ik in het donker gebonden
Zo leerde ik wat moeders weten
Je lange wimpers
De krul in je haren
Hoe heb je de sleutels van het
paleis nu al beet? Je draait
een kwartslag, gaat de weg
van alle dochters – voor mijn
neus valt de deur in het slot
Het ontbreekt je niet aan
gaven dezer dagen
De hemel telt een nieuwe ster
Ik zie zendingen komen
van goud en mirre
Krijg dat zakje botten
maar niet uit mijn hoofd
Je zou me wegwuiven als een
luchtje van gisteren maar
ik huis, klop en stroom
ergens dieper
Je kunt schrobben tot je huid
brandt, schoonheid
Mij krijg je niet uit je lijf |
Peter Vermaat
Gehavend
Hij vraagt of internet een plaatsje is en lacht,
praat schichtig over markt, het weer, een wandeling
die nu alweer in grijs vervaagt. Achter het raam
nuttigt een roodborst kriebeldiertjes.
Het heeft geregend gisteren. De zon is, naar het schijnt,
meerdere keren weggeweest. De zon. Hij heeft een broer.
Vroeger een voetbalploeg. Hoog land en lage weiden.
Een boer die aan de spoorwegen bankroet zou gaan.
Achter zijn ogen blijft het landschap leeg,
zijn handen laten hun gebaren onvoltooid.
Er speelt zich in de mist een veldslag af.
Nog meer gehavend komt hij uit de strijd
die hij verliezen moet, hij raakt de adem kwijt
en kijkt verslagen als hij mij ontwaart.
***
Vogels
Je klemt je in de dekens en je voelt een pijn
die van het bed af druipt en uitvloeit op de vloer,
waar ik geen stap meer dichter durf te zetten.
In je verzakte mondhoek hangt de dood,
die loenst naar mij. De vingers liggen krom,
spelen de laatste sporen van een kinderspel
waarvan niemand nu nog het fijne weet.
Ik open de gordijnen niet, de avondzon
blijft buiten. Zwarte vogels doen je niets,
hoewel hun schreeuwen vals klinkt als tevoren.
Ik kan de witte stilte niet meer horen.
Nog heb ik op mijn tong de tijd, verbijt
de massa van vergeten vaderwoorden,
de overvloed van zwijgen om het ooit. |
Thomas Eyskens
FELLINI
Zoals Fellini niet hield
van pensen, zeker niet van zwarte,
van oesters en van slakken,
noch van ketchup, kaviaar en kruidenthee.
En al evenmin van wentelteefjes
en Italiaanse blauwe schimmelkaas.
Nee, ook niet van mooie landschappen,
politieke, psychologische en historische films,
laat staan gedraaid door prille cineasten.
Niet van kabeltelevisie en transistors
die kwelen in bistro’s en in bars.
Niet van kwissers, moppentappers
en van onvermoeide voetbalfans.
Niet van ronde tafelspeeches
en van vensters zonder luiken.
Net zomin van kerststalletjes,
boten, bergen en ballet,
van Pirandello, Bogart en van Brecht.
En helemaal al niet van vragen en citaten,
zeker niet die van zichzelf.
Zo hou ik van Fellini.
***
ALS WE EVEN STILSTAAN
Als we bijna op het punt staan om kosmisch te kantelen,
dan weet ik dat het tijd is, dat ik klaar moet staan
om het licht te vangen dat ik jou diezelfde dag nog
schenken kan als klare wijn. Want laten we eerlijk zijn,
alle omwentelingen buiten beschouwing gelaten,
ik wil niet dat jij vandaag vervalt in weemoed, maar liever
in de gloed van het moment waar alles samenkomt. |
Annika Cannaerts
Grensincident
Nu de schimmel hier en daar al woekert in mijn uithoeken
wankelt het anker, het huis
van delicaat weefsel, broos als suikergoed
grondgebied begrensd met bloeiende perken en afpalingen en ik
als een paspop tussen plastic in alle kleuren en maten onschendbaar
voor elk lek ooit
wie had ooit gedacht dat de overstroming van binnenuit zou komen
je in een wilde oorlogsdans zou uitkappen tegen mijn
meest poreuze muren - pis, grijns je, het is pis – sijpelt geel naar beneden
tekent een landkaart in de voegen tot vlak bij mijn voeten
het hiaat tussen jou en mij zwelt breed als een rivier
en terwijl beneden kolken trekken, prevel ik zeepbellen tegen de geur
breek eierschalen, klit emmers samen tot een wankel vlot
bestel jouw graf online en annuleer het dan weer
***
Volmaakte dode
Soms is er iets op een hoogte voorbij wat ik ken
als de man uit mijn kindertijd die fluitend tussen de wolken fietst
een vrolijkheid in het lichaam trappend zoals je alleen ziet in oude films
een witte sjaal wappert over zijn schouders - zijn het vleugels
een lijkwade
en nu jij hier, om de hoek kijk je naar mij, lacht schalks
speel je verstoppertje – ik zie je wel – zijn alle doden zo guitig?
je lacht alsof je nooit kapot bent geweest
je staat in een landschap van tijd golvend in gradaties van wit
als het diepe schitterende binnenste van een witte kool
de witte kat onzichtbaar in de sneeuw |
Nicole Ledegen
Mijn walvislied
mijn oor potdicht, alsof ik een ballast draag,
een weg te geven rugzak, een nat zwempak.
dromend dat ik mijn vel uittrek om te drogen,
rammelt mijn oud skelet door een trechter diep
de aarde in. ik voed me met kalk als kiemkracht.
niet langer loom in grachten, maar vederlicht
zwemmend in woeste wateren, bots ik op een fles
met in haar hals een bijna ongeschonden partituur.
gegroeid als een walvis zing ik mijn lied.
***
Kamers van geheugen
in de kamers van mijn geheugen zijn de namen van mijn grootouders gewist
maar hun gezichten plakken nog aan mijn ribben
alles wat wifi heeft blijft bestaan, maar hun harde schijf is van slag,
hun agenda hinkt achterna
computer weigert kleur te bekennen.
mijn hand bezweert het stof van jaren, danst met natte doek rond deze totempaal,
opgeschoond het beeld van boerderij met grote kachel
ik staar op zwart scherm, de kamer zingt hun namen terug
|
Wendy Onsea
Ondersteek
zullen we samen zeg je dan samen ergens heen gaan
en verheugd diep ik in mijn binnenzak met onverpakte afspraken
naar een strookje van een uur of drie
want we weten nooit of er nog iets luchtigers uit de bus komt
en ja natuurlijk wil ik wel maar verse ontmoetingen stapelen zich nu eenmaal
uitbundig bovenop onze gerafelde vriendschap die net als je kapotte broek
ook niet sporenvrij te verstellen valt hoe sterk het nieuwe garen ook is
losse repels blijf je immers altijd zien
en ik graaf en graaf tussen de kleerscheuren tot rond mijn wijsvinger
een lusje tijd haakt niet meteen puur en ongerept maar eerder licht aangeslagen
zoals ook de zijruiten van je auto dampen wanneer we het niet eens zijn over de weg
al zijn die sneller op te klaren dan ons gedesoriënteerd gemoed
dat zich dik in plooien van stilte hult, we muilkorfden lang onze eigen misthoorn
zo stuurs kruis ik mijn naakte voeten op het dashboard en ik denk aan hoe je mijn tenen lakte rechts groen en links rood want kom ze geven je richting meende je helder maar hier is geen spoor meer van want soms wil je gewoon verloren zijn ontdaan van alle sier en dus meet ik onze gedeelde leegte met een wegkijker breder dan de auto
tot die versmalling er eindelijk komt
en wanneer we ons slapjes inritsen met een ‘na-u’ gebaar
vraag ik me af waarom er geen gelakte zones bestaan voor ontsporingen
als er zelfs verkeersborden zijn voor een eenmalige paddenoversteek
***
coupure
We oefenen ons los:
zwaaien uitbundig veilig
vanachter leunende ogen een laatste fonkel naar ons beiden
verlaten we ons op rechtsomkeert met tuitende lippen hier
of wat haast gemist daar
gebaren we elkaar tot gauw-zodra-we-zullen-zo-weer-zien
dan sussen we ons leeg
en van binnen-buiten zonder vaart
met een laatste monkel geschonken in het keukenraam
lachen we om ‘t komend zeer
zo te meer weten we ons gespaard van die laatste coupure
dat het ditmaal voor echt was. |
|