Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht



JANUARI 2023

Annika Cannaerts
Wynold Verweij
Goedele Firlefyn
Jacqueline Verheijen
Mhiera den Blanken
Carla Rus
Patrick La Chal
Goedele Horemans

Annika Cannaerts

Volzet

gedurende jaren verzonken in zacht hersenweefsel
liggen ze te wachten tot iemand ze nodig heeft
lijden ze aan insomnia

horen herinneringen niet te vervagen
in lange gangen te verstommen
achter deuren weggeborgen?

door de kieren zingen ze
mag ik overvaren uit mijn kindertijd
de letters rollebollen in mijn hoofd

horen ze niet in een graftombe
waar weer een lijk wordt bijgezet?
ze horen niet zo levendig te zijn

tussen de kieren kijk jij
die niet wil wijken
naar de schim van het jonge lichaam

en eindeloos de regen
als je weg stapt
in straten van vroeger


Wynold Verweij

lichtkrans

in een plastic potje bewaar ik al maanden je lichaamsgeur
soms draai ik de schroefdop los
maar niet open

ik weet wat erin zit
drooggestoofd oud geld
stukgelezen Katholieke Illustraties
vergeten roomsauzen
bejaarde ammoniak
bedrijfskeuken op vrijdag

blijft wennen
maar toch

dezelfde geur die dagen aan de auto kleeft
nadat ik je op de trein naar nergens heb gezet
de geur die aan het strand de weg wijst
wanneer wij tegen de noordwester opklauteren

jouw geur komt niet uit je haar uit je mond je huid
maar van de lichtkrans
die aan en uit gaat met je voetstap

mijn ogen sluiten
langs de zenuwbanen
waarlangs ik jou
blind en
blozend volg  

in vertrouwen
ook naar de oorlog  

 

Goedele Firlefyn

Grondlaag

Mijn potgrond brokkelt af
Het zaadvocht al opgedroogd
Een kiem, verwekt met de grootste tegenzin

De placenta losgescheurd
Te snel geknipte wortels leiden tot erosie
waarvan onze band nooit herstelt

Dagelijks besproeid met Lourdeswater
Je zet me in jouw schaduwkant,
geen fotosynthese voor vaders cellen

De buurvrouw wrijft over mijn kruin,
zegt dat ik een grondlaag mis
Met wasco’s ga ik voor een smokey eye effect,
allergisch voor regenwolken

Jacqueline Verheijen

Wat ik je wil nog vragen terwijl het water stijgt

Ruiken we naar vis, teer, zeewier
omdat het water stijgt, onze lichamen de zeespiegel
opstuwen, we niet langer land voelen, maar drijven als boten?

Roep jij: kom nu maar terug, wanneer ik onze namen kras
op de gletsjerwand, en zeg: nog even wachten, nog even
mijn naam. Lichaamswarmte smelt de letters weg, krakend
als aanzwellend onweer, zakken we daarom door het ijs?

Jij borstcrawlt naar mij toe, zo dichtbij dat ik druppels zie
in jouw wimpers, jij waarschuwt voor eeuwenoude ontdooiende
virussen, ga jij daarom terug aan land, op zoek naar hogere grond?

Ik zwem inmiddels beter, verruil voeten voor vinnen.
Waar anders vinden we elkaar nog terug, dan daar, in de diepte?

 

***

 

Gedachte-experiment 

Ik zoek een plekje uit, graaf een kuil en verstop
er mezelf in een blikken capsule.

Met de speelgoedbeer met de witte buik
een handvol munten en een pagina uit het stratenboek
van mijn vader gescheurd, met een kruisje waar ik woon.

Buiten de capsule hoor ik de wortels van het gras groeien.

Ik denk aan de Voyager Golden Record, een LP
met geluiden van het leven op aarde, vastgeschroefd
op een ruimtesonde en in de jaren ’70 gelanceerd, de kosmos in.
Hopelijk doen aliens aan ruimtearcheologie.

Hoe lang moet ik wachten tot iemand mij weer vindt, uitpakt
een unboxing party voor komende generaties,
heb ik al geschiedenis geschreven, ruikt het er al naar?
Mijn ongeduld triggert me om uit mijn capsule te kruipen.

In het vacuüm van de ruimte
reist de Voyager over 40.000 jaar door het sterrenbeeld Andromeda.
 


Mhiera den Blanken

Op de levenden

in dit restaurant serveert de kelner ons 
wat haar goeddunkt, voor jou 

een lang verloren kinderhand,
een rafelrandje bij de pols, voor mij 

een oude moederkoek met tot snot 
gekookte kommer en onderhuidse sliertjes kwel

we tasten toe, we eten wat, 
we drinken wat uit oude vaten,

we ronden zwijgend af
en nee, het later haalt het vroeger nooit meer in,

er is geen rekening, er hoeft geen fooi
er is voldaan 

 

Carla Rus

wiegen

je ligt voor het raam:
jij vrouw bij wie de blinden van je ogen scheurden
en die weer ziet als een kind
hoe pluimen wiegen op de winterwind
als slingers van het lage licht.

de pendule houdt zijn adem in de stilte draagt gewicht

als plots de dirigent met wolken zwaait
dat je oren knappen en je bidt om niet knakken
nu de maan weg geschilderd is en het oordeel mild
mag zijn als je boven komt om te zingen
en te fietsen.

je fiets staat nog in de schuur.

soms is het goed je huid en ogen maar te sluiten
en te wachten tot het overwaait, niets te verwachten:
hoop oogst wat hij belooft op zijn hoogst
na een onbekende slag van de klok.

die nacht voert een bode je met zich mee
en brengt je na afgelegen dromen
met de zon naar je grond.

je probeert je ogen
elke morgen wimper voor wimper tegen het licht.

de pluimen wijzen ongeknakt naar boven.

het is stil
doodstil na de storm.
je wiegt en weegt je lot:
zal je je pillen slikken?


Patrick La Chal

Fiets

Vanochtend zag ik jou
in het bos in de ruimte 
tussen de bomen
in de snippers blauw 
tussen de bladeren
en dan plots 
was je op mijn fiets
wel een kilometer lang
tot ik lek reed en jij
in geen velden of wegen meer 
typisch
lekke banden waren voor pa
maar nu weet ik zeker
dat je terug iets eet
en zelfs in gewichtloze toestand
op mijn schouders weegt
want fietsen zijn niet gemaakt
voor twee


***

Koffie

In ieder woord woon jij
hoewel je nooit meer thuis bent
de koffie geurt steeds dunner
in kringen op het tafelkleed
vliegen liggen uitgeteld aan ramen
lampen werpen licht van krantenpapier
muren zijn hun oren verloren
trappen tot stilstand gekomen
alles is getekend

maar geen woord is uitgewoond
omdat jij het ooit gezegd hebt tegen mij

 


Goedele Horemans

Zwerver


Je dakloost in het welkom
van mijn plek, jij mag hier thuis.
Ik ben deken voor de kilte,
bed voor kort verlijf.  
Je tandenborstel op zak,
je schoenen bij de deur.
Een paar uur min ik jou nabij,
‘s morgens zwerf jij weer.

Je verliest liever je zolen
dan dat je wortel schiet.
Je zwijgt je alweer weg.
Waar jij gaat, kom ik niet.
Ik mag spreken, je hoort aan,
wil tussen de lijnen mij verstaan.
Maar waar jouw gedachten grazen,
neem jij mij niet mee.