Jacqueline Verheijen Wat ik je wil nog vragen terwijl het water stijgt
Ruiken we naar vis, teer, zeewier
omdat het water stijgt, onze lichamen de zeespiegel
opstuwen, we niet langer land voelen, maar drijven als boten?
Roep jij: kom nu maar terug, wanneer ik onze namen kras
op de gletsjerwand, en zeg: nog even wachten, nog even
mijn naam. Lichaamswarmte smelt de letters weg, krakend
als aanzwellend onweer, zakken we daarom door het ijs?
Jij borstcrawlt naar mij toe, zo dichtbij dat ik druppels zie
in jouw wimpers, jij waarschuwt voor eeuwenoude ontdooiende
virussen, ga jij daarom terug aan land, op zoek naar hogere grond?
Ik zwem inmiddels beter, verruil voeten voor vinnen.
Waar anders vinden we elkaar nog terug, dan daar, in de diepte?
***
Gedachte-experiment
Ik zoek een plekje uit, graaf een kuil en verstop
er mezelf in een blikken capsule.
Met de speelgoedbeer met de witte buik
een handvol munten en een pagina uit het stratenboek
van mijn vader gescheurd, met een kruisje waar ik woon.
Buiten de capsule hoor ik de wortels van het gras groeien.
Ik denk aan de Voyager Golden Record, een LP
met geluiden van het leven op aarde, vastgeschroefd
op een ruimtesonde en in de jaren ’70 gelanceerd, de kosmos in.
Hopelijk doen aliens aan ruimtearcheologie.
Hoe lang moet ik wachten tot iemand mij weer vindt, uitpakt
een unboxing party voor komende generaties,
heb ik al geschiedenis geschreven, ruikt het er al naar?
Mijn ongeduld triggert me om uit mijn capsule te kruipen.
In het vacuüm van de ruimte
reist de Voyager over 40.000 jaar door het sterrenbeeld Andromeda.
|