|
Beste
dichters, door dwingende omstandigheden hebben we deze zeef al
samengesteld op 24 maart. Latere inzenders of dichters die een kleine
aanpassing aan hun gedicht maakten, zullen in aanmerking komen voor de
zeef van mei. |
Annemie Deckmyn
Ludo Bleys
Jan Van Gompel
Philippe Jacobs
Paul Soete
Wim Vandeleene
Jana Arns
Stefan Heulot
Erna Schelstraete
Mirjam den Broeder
Truus Roeygens
Johnny De Brucker
Geert Viaene |
Annemie Deckmyn
minder
zuinig op de liefde zijn we,
als eekhoorns in het winteruur.
we verstoppen noten in het woud,
zoeken een beschutte plek.
we doen het met minder.
happen naar wat ons rest aan zuivere lucht,
voelen elkaars warmte, op rantsoen.
alter ego
als ik iemand anders was
ik zou klagen over verse prei.
bedelen op de drempel van de rijke buur.
aan de haal gaan met zijn teveel.
ik zocht me een kraakpand,
liet me adopteren in een vreemde stad.
vond er de weg naar de voedselbank.
kookte soep van alle overschotten.
het wil niet lukken, ik ben mezelf.
snij elke dag met frisse moed
mijn overvloed in hapklare stukken.
|
Ludo Bleys
engelen
speelgoed voor de schepper
onderdanig dienstbetoon
in een hemel zonder grond
ze bestuurden de maan
zwermden als vogels
toen de aarde nog het centrum was
het geloof verrichtte wonderen
maakte zichtbaar wat onzichtbaar is
verkocht krom in goede trouw voor recht
dementie
in het archief van het geheugen
vallen woorden uit de rekken z
e zijn hun boodschap kwijt
niemand hurkt hier neer
niemand veegt de vloer
vroeger kwam bij tijd en wijle
een werkster langs
ze maakte elke letter schoon borg
ieder woord weer op
en alles vond zijn plek
nu grist en graait de schaarste
je reist in een papieren boot
het roer geknakt |
Jan Van Gompel
goede raad
jij wijst mij de deur
ik leer een dakloze kennen
en wat van liefhebben de straatwaarde is
koop er een tweedehands gitaar mee zegt hij
één die bij je donkere stemming past
leg de liefde op haar andere zij
nu ze je niet langer in de ogen kijkt
reis driemaal de wereld rond
van een zandloper kan je tijd kopen
hij wuift mij na met zijn versleten hoed |
Philippe Jacobs
Ondergrond
U wil toegang tot mijn ondergrond.
Neem plaats in de verte zodat ik ongestoord
in mezelf kan kruipen. U moet beloven
mijn ribben niet te klieven.
U moet wachten, lang wachten.
U mag mij niet uit het oog verliezen.
In het begin zal het nauwelijks merkbaar zijn.
Ik zal uit mezelf tevoorschijn komen.
U moet de aandacht scherp houden.
Langzaam zal ik mij uitstrekken over het water.
De stad zal toestromen. Openen zal ik mij
als nooit voorheen. U moet beloven niet te grijpen.
Van op de kade zal u mij inademen. In vervoering
zal u zijn. U moet weerstand bieden aan de verleiding:
mijn omtrekken zijn scherp en dijen snel uit.
Voor het scheuren van de nacht moet u terugdeinzen.
U krijgt geen tijd om op adem te komen.
Een nieuwe dag zal uitbreken. U moet naar huis gaan.
U moet alles vergeten. U moet doordrongen zijn
van het feit dat ik nooit heb bestaan.
In dubio
Wij zijn zo moe ons zelf te zijn.
Heel de tijd moeten wij ons ontplooien,
voortdurend stellen wij ons in vraag
terwijl de hemel hardop zwijgt.
Wij zijn belangrijke mensen
waar niemand naar omkijkt.
In alle ernst vertrouwen wij u toe:
wij willen ons zelf zo graag te slapen leggen
op de bank naast de ronkende kater.
|
Paul Soete
OOK BOMEN WENEN
Ook bomen wenen hun bladeren uit om een vuist te kunnen maken. Soms
wordt een wilde middelvinger weggesnoeid onder het mom van groei.
Beknotten is een vaardigheid, zoals schreeuwen voor wie stilte wil.
Een knettervuur herinneren legt aan. Graafplaats van water wordt een zee
om drinken. Verhuizen wordt verwonen.
Orgelwind waait dan een engel over. Brandt zuurstofknoppen in grijs kristal.
Warme aarde maakt vogels zwaarder, maakt wolken zingerig. Er is het ontkurken
van jonge twijgen en verlangen krijgt een binnensmonds bestaan.
Of hoe sterk het spiergeheugen van bomen is. Ze blijven sterven.
ZEEWATER IN DE KANALEN
Consider
well the proportion of things
… Mark
Twain
De zee zwelt naar binnen met een tong
van zout. Grasland verdwijnt en de wind
komt harder. Hertekent de velden,
de golven bergbruin.
Wij verliezen grond.
Wilgen fluiten droog
in een binnenoor,
een jaarring versnelt
met de waterkracht.
Oogwandelaar worden
en gehoorstenen vinden.
En niet verzilten. Nu niet verzilten.
Stroom af naar duifgrijs zoeter water
|
Wim Vandeleene
GELOOF
als ik Nostradamus mag geloven
heb ik het einde van de wereld overleefd
de koning der verschrikking wuift me uit
maar toch ... op vrijdag de 13de
spijker ik een hoefijzer boven de deur
doe ik een harnas aan en schuil in de kelder
ik tik op een eik als ik fluister “alles komt goed”
op een houten kruis als ik zwelg in overmoed
ik haal de kat weg bij de wieg
loop met een boog om de ladder
kruis de vingers en strooi zout over mijn schouder
een klavertje vier verberg ik in je schoenen
op de vooravond van Halloween kijk je
met een brandende kaars in de spiegel
wordt een raam
ik moet je wel geloven
WIEGELIED
als mijn dochter huilt
zing ik over de uil in de olm
over een hobbelpaard dat steigert
ik zing over een trap
naar de kop van een giraf
over de glijbaan van een hals
een enkele rit naar het gras
over een oorlogsschip in de wolken zing ik
hazen die op een varkensblaas trommelen
een harlekijn in een doos, 7 kikkers in het kroos
ik zing over 2 emmers water halen
over hoe je die naar zee draagt
hoe moe je daarvan wordt
tot mijn dochter zinkt
in de lauwe zee van haar slaap
ik hoop dat ze meer stroop dan gal droomt
dat ze niet na middernacht de wijk bijeen gilt
als er een draak onder haar zucht
dan schrijf ik de wet
als ik geen lied meer heb
zaag ik de poten van haar bed
STOF
het huis neemt stof
as van de kachel waarin we poken
alsof het nog moet nu het zuiden nadert
vezels van kleren die dagelijks verdunnen
van lakens waarin we kantelen tot we bedaren
pollen als de lente langer licht belooft
huid schilfert van me af
zo voed ik een miljoen mijten
hier is hun mesthoop en hun massagraf
schimmel als je de appel vergeet
kapok en veren als de sloop scheurt
broodkruimels, vlokken van bladerdeeg
het zweeft, daalt op tafel en kast
kleeft aan gordijnen, legt een vlies op de vloer
ik zuig en dweil het, veeg het op blik
de ruimte is rein. laat ons weer morsen
ik open de ramen en verwacht de wind
die komt nooit alleen, brengt zand en roet
|
Jana Arns
Overstag
Het huis is zo gemoderniseerd
dat ze te oud lijken om erin te wonen.
Asbest wordt pas schadelijk
wanneer je het verwijdert.
Zo peuteren ze laag per laag
herinneringen van muren.
Er komt een ander tevoorschijn,
een kind dat zijn eerste jaar uithuilt,
de valreep die ze net niet halen.
Ze verdrinken aan land,
maken miniatuurboten in flessen
om zich alsnog te redden.
Campus Jana
De nacht moet hier verdeeld
over te veel zalen. Het ziekenhuishemd
sluit niet aan. Laat staan de uren.
Zoals het op het opertiekwartier
langer duurt dan 15 minuten, zo ook
mijn verblijf in kamer nachtbraken.
In de gang blijft het licht branden.
Verplegers lopen overal tegenaan.
Ik wikkel hen in zwachtels.
Een sirene striemt tegen het raam.
Mijn buur leest voor van de monitor.
Er ligt ziekte in zijn bed. |
Stefan Heulot
de afgelopen vrouw houdt in elke hand
een bijna lege boodschappentas met bloemmotief
waarin ze zorgvuldig haar evenwicht bewaart
haar mond gevuld met zilver
mompelt geluiden in oude spelling
tegen dove voeten
bij groen denkt ze niet
aan de ontsierde kerstboom
of het los gekeken behangpapier
maar aan de ribfluwelen tweezit
met versleten indruk
aangekomen aan de overzijde
draait ze zich weer om |
|
Erna Schelstraete
Tekenen
In zwart en bruin wil ik je bewaren, traag
volgen mijn hand en ogen je grenzen.
Ik weet, je bent nog hier en toch
al weg, in je ogen is het al morgen
zonder mij. Blijf, leen je vormen
aan mijn lijnen, laat licht stromen
van huid naar pen en ga dan weg.
Elke ronding zal je nog tonen,
de curve van je neus, je voorhoofd,
schouders, de welving van je buik.
Bewaar mij in het geheugen van je stem,
we zullen elkaar horen op dit papier.
Draai nu je hoofd, langzaam, kijk,
ik heb je veranderd in wat blijft.
|
Mirjam den Broeder
Zo'n dag
dit is zo'n dag, als in een terugwaarts visioen
er klinken nog geen teksten van betekenis
alles wat er is ruikt naar geboortewater
later gaan we ons nog wel een keertje hechten
aan opinies en gewoonten, aan elkaar misschien
maar nu zijn wij nog woordloos vers beveiligd
als je ooit voorover of uit je voegen viel
in stof aan voeten lag: het is nog niet gebeurd
wij doen nog niet aan leed en ogenblikken
er kan je niets gebeuren, op zo'n dag
|
Truus Roeygens
Gegarandeerd geen goed gedicht
Dit is gegarandeerd geen goed gedicht
omwille van de steen op het toetsenbord
(maar we tikken door…)
Op het bal van de fantasie
is de ongenode dichter er in gedachten bij:
In een korte speech meldt men
een bom onder stoel
drie
en verzekert hij zich zo van een zitje;
met zichzelf naast zich praat
hij
over het weer, altijd weer hetzelfde,
wolken die nooit es een keer uit regen vallen;
met de oud-dichter over oorlog
zonder dat er woorden
vallen
Om middernacht verlaat hij ontnuchterd de zaal.
Op de trap verloor een spar z’n naaldhakken.
Enkel het einde is goed
wanneer hij zich in het harnas van zijn Porsche
stort op het klinkerbeton.
Wat doe je voor werk?
Uit lokale antwoorden ben ik niet af te leiden.
Ik bekijk elke druppel uit rottende wolken
als een zeldzaam verschijnsel van korte duur.
Simpele viooltjes bedank ik voor hun bloei.
In werkelijkheid zijn de magere stengels, galgen
waaraan de natuur zich ophangt.
Ik ben liever in de buurt van bomen, omdat zij groter zijn.
Maar ik moet beschouwend kunnen zijn over de tijd
waarin de zon staat.
Over de huisvrouw is weinig bekend.
Hoewel hoe talrijk zijn hun werken!
De aarde is vol van uw stof.
Van harten laten spreken
tot het afbreken.
Ik doe genoeg
om de vraag niet meer te krijgen.
|
Johnny De Brucker
Het meisje met de moeë
rouwbriefgrijs omrande ogen
heeft een mij tegemoet glanzende
goudbeklede meerpaal geheid
in het midden van haar tong.
Welk spreeksel spoelt daar aan ?
Wie heeft die lippen afgeschuimd ?
Verdwaalde woorden
willen hier graag na lange omzwijgingen
aanleggen.
Haar verlangen heeft ze trouw
om haar vinger gedrapeerd als
een getatoeëerde ring.
Onverliesbaar.
|
Geert Viaene
geen heen-en-weerticket
zo lang zaten onze voeten in het ijskoude water
van de bergrivier dat wij niet meer konden voelen
hoe diep de scherpe stenen sneden, wij speelden
schipper mag ik overvaren
wij droegen moeder naar de overkant waar zij bleef
het is hier goed, ik heb al lang genoeg geleefd en nu
zijn jullie aan de beurt, wij bouwden een stevige dam
de avond kwam en spoelde
alles weg, onze nekharen stonden recht, dit kon niet,
dit konden wij niet geloven hoe de nacht onze mama
achterliet in dit donker dal, wij moesten toch niet alle
tol betalen, we schipperden
tussen zwemmen en lopen tot de houten brug maar
het pad was steil, gevaarlijk en wij veel te onervaren
dus keerden wij naar huis, het was haar laatste reis
|