Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Leen Pil
Bas Tuurder
Marieke Maerevoet
Gerard Scharn
Kris De Lameillieure

Leen Pil

OMDAT HET BITTER SMAAKT

Hier eindigt de dorst. Hij slikt of doet alsof. Hij speurt
de monden af en spreekt het uit: een harde oorlog.
Hij zoekt een mok

waar een gebroken stad in past. Trekt de thee. Tot
tweemaal toe. Er wordt niet geroerd. Met de geur
komt ook het weten vrij. In kleine porties.

Een vuile laag. De zachte smaak is weg. Hij neemt een slok.
Legt het deksel op de kom en knipt de oogleden
om niet in te slapen.

***

JE HEBT EEN VERVOLG NODIG

niet jonge mannen die met gebonden handen en vol gaten
zelfs niet drijven nu het water is gezakt

de kampen en de stromen worden oud
wat rest er nog dat tastbaar is en zonder zoon

waar blijven broden om de vrouwen te verwarmen
en bedacht te zijn want de winter komt niet onverwacht

door niets te doen maak je de hoofden hard
worden de vingers vallen, de klem zit om de nek

de regen gaat te keer op paden en muren
vernietigt eerst en bespiegelt dan

Bas Tuurder

Z.T.

soms
wil ik weten wie ik voed
niet dat het er echt toe doet
maar soms

hangt het ervan af
hoe ik werd gemaakt
een stukje touw, wat spuug hier en
daar, klaar

of precies, ineengezet
zo voel ik me, opwinding
of teleurstelling gelijk, een horloge
uit voorbedachte rade

wie gaat er met me lopen,
zitten, op een stoel aan tafel
wie schilt m'n verleden tijd
in de krant van morgen

Marieke Maerevoet

In het najaar zitten ze weer samen
de angsten en de vragen, in warme keukens
achter bedampte ramen. Soms vergaderen ze
in hoge, kille zalen of schuiven na een uitvaart
aan gedekte tafels.

Ze keuren elkaars nieuwe gewaden,
luisteren naar het oude refrein, blijven zichzelf
veelvuldig herhalen tegen zeker weten, tegen
onwankelbaren. Steeds op zoek naar helder
woord lezen ze elke herfst schaduwpaars
uit koperrood.

***

TEGENSTROOM

tegenstroom roeit ze,
met zware riemen
slaat ze alle raad
in water en wind.
ze worstelt met rivieren
en met tijd die dringt,
spieren spant,
kortsluit en krimpt.

zoals vissen soms
stroomop zwemmen,
gaat zij op de winter af ,
op ijs dat vastvriest en draagt
als ze afzet en wegschaatst
sierlijk cirkels draait,
open en weer dicht
perfect evenwicht.

tot de balans weer
wankelt, de orde bezwijkt,
een hand hapert,
het penseel weer grijpt.
dan lees ik kleuren,
archiveer ze allemaal,
schrijf ze, ietwat bevend wel,
in gewone woordentaal.

Gerard Scharn

in kunstleer gebonden

in het dagboek van een slapeloze
lees ik niet over nachtmerries
maar over bordeelbezoek en
wandelingen door de havenwijken
een laatste borrel een eerste koffie

over zijn vrouw in het gesticht
de dochter die het huis verliet
een zoon in het vreemdelingenlegioen
dat na de val van dien bien phu
nooit meer gevochten heeft
de bastaardhond die altijd zwanger is

de buurvrouw die in god gelooft
en huwlijkstrouw maar uit naastenliefde
haar geilheid door hem bedwingen laat
de satan uit haar zondig lijf verdrijft en
daarover in zijn dagboek schrijft

Kris De Lameillieure

Brief.

Op de tafel ligt een brief met woorden
in potlood, half opgegeten. Hij was bijna

schoongemaakt : de laatste kruimels op
een hoopje geveegd. In het watermerk

het punt gekrast van grafiet en schilfers
klei. Ze arceerden samen houtskooletsen,

veegden met de bal van hun hand zachter
vlekken. De lijnen in almaar dichter parallel

nu bruusk uiteen, lichter. En krast hij
met inkt de naam in het blad, in de palm.