Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


MAART 2024

Cindy Van de Velde
Roeland Vos
Kris Lauwereys
Hanneke Middelburg
Magalie Van Lishout
Monique Leferink op Reinink
Ludwig Van de Voorde
Nicole Ledegen
Annika Cannaerts
Barbara De Munnynck
Christine Van den Hove
Elise Vos
Annelies Karelse
Joost van Gijzen
Diana Maes
Saskia De Vriese

Cndy Van de Velde

Ontaard

Dat je op blote voeten goed kan aarden,
vooral op gras of zand,
overdonderde me in de les fysica
Ik droeg nieuwe afdankers die knelden,
loog me een uitweg naar de ziekenkamer,
bleef er jarenlang na

Preventief geschorst
en taaie eeltlagen wijzer,
tuig ik me niet langer op
Ik evacueer me naar het trappenhuis
en spring uit spreidstand
Tegen beltijd ben ik lastdier af

 

Roeland Vos

Met alles 

Met alles 
kom ik naar je toe 

met een huilend kind, 
met een opsluiting, met avondhoeven
kom ik naar je toe.

Met de as nog op mijn schouders
kom ik naar je toe
zo vers als maar kan. 

Voor wie nog nooit dood is gegaan 
is alles ver weg,
ik kom naar je toe
met een muur en 
pikhouweel, met onbesloten eindes, 
met een gat 
van kolkend zilver.
met een gat
met een gat

Kom ik naar je toe, droomloos
afgepeld en ongenadig. Je bent 
me vergeten;

ik kom je halen

 

Kris Lauwereys

ik houd je dit voor: wat je inademt smaakt naar hout
rijpe wilde bessen, vleugjes bloesem en bloed
het voelt als warmte, een droogte in het zand
uit gewoonte zoek je een verband, vangt bot

ik fluister je in: verbeelding is niet het verzinnen
van iets uit het niets, geen scheppingsdaad
die er kordaat werk van maakt dat iets ontstaat
dat niet eerder bestond - alles is er al

trek een lijn van a naar b, meng deze geur
met een beeld dat je kent, geef met je neus
kleur aan de lucht, zoek nauwgezet in wat je zag
naar iets dat dit zo heerlijk rood kan maken

laat mij meekijken

 

Hanneke Middelburg

Iemand

doet het licht uit zonder te vragen
of ik het donker wel wil
of ik kan ademen in duisternis
of ik mijn veters los kan maken
of ik naar de wc moet
of ik gedag
of wat ik nog wil zeggen

in het donker ja in het donker nog wel
roept iemand dat mijn DNA onrechtmatig
is verkregen dat mijn ouders mijn ouders
niet zijn dat ik in Sydney geboren ben in
een baarfabriek waar de lopende band
nooit stilstaat

thuis moest ik kroten eten
geen kroketten maar rode kroten
dat zijn van die dingen waar je aan denkt
in iemand anders’ duisternis

ik wil tegen iemand schreeuwen
mijn scherpe nagels in het vel zetten
strepen trekken van voorhoofd tot voorhuid
tot het krijst kermt en kreten slaakt
tot iemand omdondert en met de kop
tot diep in de vloer verdwijnt

iemand is mij voor

Magalie Van Lishout

De nederlaag van de demon van Laplace

we passen elkaars uniformen tijdens de primaries
we richten een parlement op met twee zetels,

twee. een absolute meerderheid behalen we niet

een nieuwe democratie rijpt op onze coalitie
ze valt buiten alle gekende kleurenspectra
het rode velours vouwt palmen tot vuisten

mondhoeken tot lachkuiltjes

herverdelingsvraagstuk van ons perceel,
stoeistimuleringsmaatregelen van huiselijk geluk,
groeibegrenzers in the rat race naar het licht

de betonmolen van onze legislatuur draait cementimenteel
in lente, zomer, paddenstoel en sneeuw

geef ons een stem en we zingen warmer dan Louis Neefs
geef ons een steen en we bouwen een huis gefundeerd op wilskracht

waar een pallet ukken, vrienden, vreemden in past

gelukt! wij twee zijn onze eigen
koninklijke verkenner, rechter en bemiddelaar

wij zijn ontroerend erfgoed, wij zijn ook dàt. het hogere,
blijft ongrijpbaar, we voelen dat

's nachts turend naar Venus en Orion. we vermoeden morsecodes
maar laten het mysterie van het heelal onontward, intact. geloof het 

of niet, onze uniformen verbleken en rafelen
tot hetzelfde bloot, voorbij het bot. twee graven,

één. 

 

Monique Leferink op Reinink

De sneeuwbruid

Zij loopt en smelt in koude regen, haar handen
los, zo ver zij kijken kan
slaapt het winterbos, struinen ogen
het lange pad bergafwaarts, struikelstenen

zij zoekt het antwoord dat haar in zich draagt
de eerste sneeuwklokjes, de geur van wilde seringen
het burlen van herten, een lage wintermaan
en eindelijk het water

later. In de nerven van de stilte
loopt zij blootsvoets naar de zon
kantelt het perspectief
zij zegt ja en het woord

krast, de kraai vliegt, het antwoord stuwt
voor zij het weet en over en over
dode witte lakschoentjes
en iets als een begin.

 

Ludwig Van de Voorde

KOERIER

onbewogen laadt de chauffeur het dier
de bestelwagen in, een te harde klap voor
de familie als deuren dicht
slaan, de rit van de dierenarts naar

het crematorium gaat.
een trouwe metgezel naar het schijnt,
dertien jaar niet alleen lange haren
door het huis, sinds dinsdag vooral aan de drinkbak
stilte achterlaat.

niemand heeft er weet van dat de dode windhond
en de man landgenoten zijn,
niet bevatten kan dat hier, bij dit volk,

niet één ziel zonder een woord verdwijnt, in
dit land hortend de adem stokt als zelfs
voor een dooie hond afscheid is weggelegd.

 

**

KINDERBOERDERIJ

vooral de kevers leken altijd gehaast.
ze struikelden over grassprieten,
zwoegden door chaotisch gevormde kluiten

stuk voor stuk vastberaden uit de
afgronden en diepe richels
een weg te banen naar god weet waar.

als kind dacht ik altijd dat ze voor
iets of iemand de vlucht namen.

herinner me dat op het zwarte rugschild
van een grote kever

een stralende zon weerkaatste,
helder iriserend licht op deze wereld.

er klonk geen verwijt noch geklaag
alleen een rusteloos verlangen
heel aan te komen.

 

***

ER WORDT OP ONS GEWACHT

twaalf oktober had geert zijn laatste dag gewerkt.
op het afscheidsfeestje was iedereen er bij
en van alles tekort: stoelen, nootjes,
een originele speech die nog nooit door iemand was gezegd.
wel een ballonvlucht. twee cadeaubonnen.

de week daarna bij de bakker zeeg hij neer,
zomaar, los uit de lucht.
aan alles gebrek die zondagmorgen: een ambulance,
duidelijkheid over zijn toestand,
wie zijn plaats zou innemen in de rij.

‘laat het aan de professionals over’ zei iemand die bijna
aan de beurt was. ‘de ontbijttafel staat klaar,
er wordt op me gewacht’.

nog iemand stelde voor zijn bestelling over te nemen,
zes croissants, zes chocoladekoeken,
zo hoefden de nabestaanden niet op te draaien
voor waar die dag duidelijk geen tekort aan was.

 

Nicole Ledegen

Paardenwijding Heusden 2022

hoort de jachthoorn schalt,
paarden in kadans van draf naar galop,
honden hollen mee

schuilend in het struikgewas, schichtig als een wilde merrie,
wacht ik tot Epona, hinnikend en snuivend halt houdt,
ik hijs me op en versmelt in haar volle kracht,

na het briesen in haar taal, het rustig ademhalen
een buiging, alsof ze zeggen wil: jij bent mijn sterkere paard

kleine parade, grote Parade,
blauw bloed rijdt goed

 

***

Buddha

als een ontluikende lotus kroop een man uit de modder
stapte naar een zware poort, duwde en ging binnen

hij liet een spoor achter in de mist. ik volgde een heel lang touw
trok me met handen en lijf op, schoorvoetend op glad ijs
vond onverwachts een oversteek

gerinkel aan de open poort. ondertonen rolden uit als het gebrul
van een leeuw. ik bleef zitten met mijn adem in mijn armen

onder de radar hoorde ik de man in witregels zingen:
loop niet in het wak en maak je weiden vrij
trek over bruggen van levende lianen

pluk eetbare bloemen en laat de keuken je altaar zijn
het medicijn zit achter het masker, in je eigen innerlijk paleis

 

Annika Cannaerts

Dubbelplaneet

’s Avonds laat ligt de man tussen verlichte lakens
hij kijkt naar de maan als naar een raam dat openstaat

zwaar van zichzelf verlangt hij te zweven
zwijgend keert de maan zich naar de man
als een wieg die overhelt

of is hij het die met de maan tussen zijn vingertoppen
het verre naar zich toe trekt

hij richt zich op om goed te kijken:
samen drinkt hij thee met iemand daar
op een grasveld, onder een boom, op een zomerdag

 

***

 

Diagnose

Innig kijkt de shrink alleen naar zijn eigen handen, magnetische vingertoppen
perfect op elkaar, als hij uitgepraat is dommelt hij weer in

Mijn god, dat er zoiets bestaat als een lijmval
die geen onderscheid maakt, er kan van alles in
verstrikt raken, enorme hoeveelheden dode insecten, ratten en muizen
een verloren gevlogen vlinder of vrouw

Men dient consequent aandacht te geven aan het bestrijdingsproces
zeggen de vingertoppen, hij beschrijft de mogelijkheden van de klapval
strakke beugels in het haakje gespannen, in verbinding met de schacht
het voordeel van de verbinding, knikkebolt hij

Ze voelt haar vlerken kleven, denkt aan kinderen die vleugels
van insecten uittrekken, de ratten die elkaars kop afbijten in hun doodsstrijd

Hoe lang het duurt het om een kip te plukken is ook een interessante vraag
werpt hij op, dat nemen we volgende keer mee

 

Barbara De Munnynck

Sudarium

De achterdeur kleppert
En het sprookje staat in de verleden tijd
Toch zal hij ook vanavond zingen

Schaarse volgers wakkeren
het aarzelende vuur aan
Ze hebben genoeg aan
Vijf broden en twee vissen

Gedragen door twee hits
loopt hij over water
Van een zee met steeds minder zout
Het is hard werken om te blijven stralen
Voor dun gezaaid in krimpende zalen

Na de pauze draagt hij een vers hemd
Naamsgetrouw dept Veronika zijn zweet
Maar zelfs zij start in gedachten de
wasmachine wanneer hij de
laatste strofe vergeet.

Christine Van den Hove

LANGSWAAR JE TERUG KAN KOMEN

ik ruik tabak in je trui, mag je daar roken
je weet toch wel waaraan je

je van Bommels heb je aan
die was ik vergeten

na de uitvaart heb ik ze ingegraven
had je koude voeten daar beneden

laatst zag ik je dansen met mijn jongere ik
jij in je bleke zomerpak, zij in een jurk met vissen

op een scherm zo groot dat ik er bijna in kon stappen
je bij je arm eruit had kunnen sleuren

is er echt geen mogelijkheid, een deur, een poort
een ladder

Elise Vos

Bomen I

je dekt je toe met boeken in je bed
ze groeien als jonge bomen om je heen
over de lakens, de muren, op de grond
soms een beetje uitdagend schuin
maar altijd dicht bij de hand
zodat je er onverhoeds eentje kan plukken,
bladeren voor het slapengaan

een pijnboom wil ik, maar
een zilverberk vind je beter passen
daarvan zullen ook de vogels houden
dus plant je in mijn hoofd een scheut
met een flinke kluit en al wat groen
om af en toe een beetje bij te snoeien
moedig de stille sapstroom aan

elke dag ontwikkel ik nieuwe wortels
staat de stam steviger in de grijze aarde
we overschrijven de adertjes in mijn gekarteld blad
terwijl twijgen naar voorbijgangers in vlucht grijpen
krom trekken tegen mijn schedeldak

ooit zullen de takken als lenige vingers
uit mijn oren kruipen
onstuitbaar mijn kruin dwarsen
en wie weet val ik ooit uit elkaar
in een hoopje beschreven bladeren
dat je zal samenharken tot een nieuw boek


***

Bomen II

mijn schaduw dekt je toe
terwijl je hand onbewust mijn warmte zoekt
ik lig naast je te bloeien wanneer je slaapt
bijna als vanouds - is het ooit anders geweest?
en wanneer we waken, lezen we onze ogen kaal

verzen klimmen rank na rank
langs mos dat nesten maakt in de holten
van knieën, oksels en sleutelbeenderen
geschikte broedplaatsen voor het kolken
van inktschuwe letters op broos papier
die zich nog verstoppen in dezelfde luwte
van mijn schaduw of is het intussen de jouwe?
haal ze uit hun holen
trek het dons uit hun veren
snuif de winter uit hun vacht

je laat vogels hun kelen schor
schreeuwen in mijn kruin
zacht ongedierte bijten in mijn lijf
als het gewaad van een godin
duw je de klimop van mijn schouders
mieren dansen de schors van mijn borst
maar je dooft hen met je vingers

terwijl bladzijden als zwammen
uit mijn ribben groeien, kijk je toe
aan mijn wortels kraakt de omslag van ons kind
alsof het zucht en ik vraag me af
als ik knak, zal je me opvangen,
gaan we samen ruisend tegen de vlakte
met alle beesten erbij?

 


***

Waar mensen niet slapen als rozen

naar waar mensen niet slapen als rozen
maar als stenen
waar benen niet meer recht lopen
waar de wekker te vroeg de lakens wegtrekt
de telefoon alleen op zondagochtend rinkelt
voor telkens hetzelfde gesprek
waar ze luisteren naar het nieuws zonder klank
waar we lachend aan de muren hangen
wil ik je meenemen

de moestuin kreunend onder onkruid
rozen kruipend langs de gevel
de met zorg bereide potten zuurkool
de zolder dichtgegroeid met vergeten huisraad
het lek in het dak als een versleten kous gestopt
de glimlach bij een koekje voor de hond
kindertijd gestold in een slaapkamer
met verbleekt rozepoezenbehang
wil ik je tonen

kijk niet naar de scherven onder je voeten,
de verdronken vis in de vijver
of op zolder de strop
voor ons hebben ze geen betekenis
wij zijn winterhard

 

Annelies Karelse

Laocoön

omdat de middag te lang is en
de twee kinderen mij ineens te veel
stop ik ze in bad

dik snoer water stort de kuip in en
branding schuimt omhoog
langs hun jonge lijven

op de deksel van de wc
houd ik de wacht ook hier
ziet de dood zijn schone kans

ik doe de kraan dicht en
in de stille schuimende zee
vangen wij plankton vissen en vogels

er vallen gaten de bellen barsten
lossen op en door de waterraampjes
zien wij de slang op de bodem

wij schrijven onze namen in het water

 

***

Tyndaris

een duik
namen ze net nog
in hun bikini’s
daar diep beneden
de paradijselijke parasolden
en nu

zweten zij zout
in de wind bij die den die
vastgeklemd in de rotsen
meer dan een eeuw lang
overweegt te duiken

om hoog op de rotsen
langs de stenen resten
te slenteren van een spa
met hun voorzusters
die ooit
hier boven
in baden afkoeling zochten

hun blote voeten
op het lichte mozaïek

tijd die daar is

 

Joost van Gijzen

GAAT HEEN
 
Het zelfgekozen overdrukventiel,
 
de dood als heldendaad, als de ultieme meditatie –
een mens die niet naar binnen maar naar buiten keert.
 
Maak van de dood een deugd en zoek de nooduitgang.
Een laatste maal diep ademhalen, de paniekstang vastpakken en
 
aan de andere kant uit jezelf stappen. Het lichaam dat je achterlaat
valt tot atomen uit elkaar, al zijn zuurstof teruggegeven.
 
Een mooie droom – de hele wereld Jonestown.>

Diana Maes

Opgezet

Mijn olifantenhuid is opgerekt
De randen vastgezet met fijne naalden
Als was ik een vliesvleugelige
In spreidstand voor altijd.

Mijn vel is vlies geworden
Resonant met elke fluistering vanuit het duister
Tot het breekt.

Al baarde ik haar
Met het verlangen van de vlinder
Naar de zon
We werden gevangen
In een stolp zonder sterren
Waarin we één voor één werden uitgedoofd.

Ik ben de laatste
Die nog wat spartelt.

 

Saskia De Vriese

KRAMIEK

ik zie hoe hij naar mij
en alles wat achter me ligt
blijft kijken

hij zegt dat hij een fruitmand ziet
abrikozen en glanzende druiven met pit
terwijl ik denk aan rotte appels
en recht voor me uit staar

ik zie de vele krenten in de kramiek
waaraan hij zich krampachtig vasthoudt
zijn favoriete lekkernij
te zoet, te smeuïg voor mij

ik zoek een steen, een stevig rustpunt
om mijn tanden in het brood van elke dag
te kunnen zetten

ik zoek een brood
een op steen gebakken brood
een groot

 

**

VOORWENDSELEN

mochten we zijn voorwendselen gebruikt kunnen hebben als behangpapier
decoratie, plafond- of wandpaneel
we konden er het huis op maandelijkse basis mee herinrichten

misschien mettertijd het terras laten overkappen
zodat het langer zomer bleef
de was ook ’s nachts buiten kon blijven
de kat droog als zij dat wou

maar dat konden we niet
en toch veranderden zij de kleur op de muren
de foto in de lijst met gouden rand
sloopten zij de kussens op de zitbank
en ons ijzersterke goed humeur

mochten we zijn voorwendselen gebruikt kunnen hebben als naaimachine
we stikten er op los
hingen aaneen met rechte of met zigzagsteken
of 2 maal recht en 2 x breed

om meer rek in de stof van onze nieuwe hoezen te houden
en het vouwbord met te koop ver weg van onze deur