|
Jonas Beckers
Leen Pil
Piet Deryckere
Rita Van Asch
Ingrid Strobbe
Sascha Beernaert
Hans Van Miegelbeek
Marieke Maerevoet
Geert Viaene
Elle Werners |
Jonas Beckers
Geheugensteun
het stond geschreven op zijn bleke hand
opdat hij het niet vergeten zou
een berg woorden in twee kruisende lijnen
langzaam vervaagden zij
verdwenen in de poriën van zijn huid
werden opgeslokt als water in een spons
de boodschap zwemt nu in zijn bloed
baant zich een weg door het zompige lichaam
het zal er altijd zijn. het is vergeten.
Dagen als tetris
Een eerste blok zakt zoals een alpinist daalt
met ingehouden adem en kleine passen
legt zich te rusten beneden in het dal
wacht daar op de anderen
minder tellen tussen het vallen
zoals bij druppels als het harder regent
de top is nakend, veel tijd rest er niet
het water stijgt, dooft weldra de adem
het juiste blok tuimelt naar beneden
waar plaats is ploft het blind neer
de wand vermagert, het veld gaat open
een nieuwe adem daagt op in de leegte.
|
Leen Pil
Drie vrienden in één nacht
Oh Girl,
hoe we naar binnen gingen om de drankjes te betalen
op de drempel kibbelden om de laatste blokjes kaas
te laat voor happy hour en liever vrij van lot en schuld
als gebroken mannen buitenkwamen, ons nog bukten
tussen stoelen, lichamen aan het stukgeschoten raam.
Het ademen ging onhandig en gejaagd, we ontdekten
vingertoppen, de glasscherven in je gelaat, herinnerden
ons de wereld licht en vrolijk tot het overliep, de belofte
van november, de kogels, de stilte onder het laken.
Misschien lag alles door de herfstkou dichter bij elkaar.
|
Piet Deryckere
Zonen
in de winter zochten ze de zomer op
door het voortdurend krassen van cicaden
werd hun landschap kaal gedacht
in wit en zwart terwijl olijven vielen
kleurden zonen
rijp voor verre reizen
zij die als vogels vluchten
uit de vertrouwde kroon
zullen onweerstaanbaar verder trekken
naar die éne boom
waar ook het uitzicht ’s avonds wordt gedicht
door onwaarschijnlijk vaders licht
|
Rita Van Asch
Hemel en wolken
We begonnen met hemel en wolken,
onder een regenzeil trokken we elkander aan,
vonden langs de heide
bomen die er niet horen. Vingertoppen tastten
naar wat bond en brak. We verzandden
en vingen een glimp op
van paars. Een landschap begon. Schapen heelden
gekrompen vlaktes hier. Wij genazen
in woorden.
Voorzichtige vingers raakten wat ze niet kenden.
Buiten de randen leek alles oneindig.
|
Ingrid Strobbe
Samen
we dragen als reuzen de tafel naar buiten
wapperen het kleed van steen er over heen
denkbeeldig ontbijt van bessen en been
we spreken het suiker in woorden
het liefst zitten we samen sterk naast de ander
breken nooit als buigzaam gras onder elke voet
we kennen het blozen van de medestander
vinden houvast in de ogen aan de overkant
en vegen vlekken koffie tot schaduwen
we kleden deze ochtend met een glimlach
wrijven jeuk uit onze wangen
kussen onze disgenoot van roze naar rood
|
Sascha Beernaert
Verkeersovertreding
Als zij van een voetpad stapt
verbleekt het zebrapad in witte lijnen
Kijken rode lichten verliefd naar groen
Smelt asfalt de straat wat breder
tot zij
van voetpad verandert
verkeert de straat in ademnood
|
Hans Van Miegelbeek
Parkwachter
Je maakt wat mee op van die zonnige dagen.
En bij ons is het altijd zondag.
Je maakt wat mee
als een kind de vijver met een perk verwart,
als het zijn bodem niet vindt.
Paniek groter dan de vijver.
Maar met vriendelijkheid vermaak je de wereld
en de zon droogt hier sneller dan elders
door ons goed humeur.
Je maakt wat mee.
Een bezoekende familie die de moerbeiboom
tot de laatste vrucht wil plukken,
ondertussen speurend naar bewaking,
genietend van ondeugd,
tot ik vermomd blijk. |
Marieke Maerevoet
dicht
op krantenrand en glanspapier,
op snippers was- en wensenlijsten,
in elke ruimte die ze deelt met hem
leest hij de bewijzen dat ze ontspoort,
steeds vaker ronddwaalt in haar hoofd,
alsmaar in bekoring gebracht, verleid
door het ultieme woord waarvan zij weet
dat hij nooit ziet hoe het over water glijdt,
zijn veren schudt, zijn vleugels spreidt
om met trage slagen, die hij niet hoort,
op te stijgen en klapwiekend te verdwijnen,
dichtend wat zij voor hem wou open schrijven.
|
Geert Viaene
Zij is niet die dode
letter op de zerk, die gekerfde naam
bedolven onder mosterdkleurig gras.
Ik gooi halmen en aarde in de poel.
Maar waar komt dat water vandaan
naast haar graf. Zij is wakker. Hoor
het kabbelen van haar lauwe stem
klaar en duidelijk tussen het tumult
op familiefeesten. Zij zit in de hoek
op haar knieën, zij schrobt de doffe
smet weg, werkt zich in het zweet
in haar schort met blauwe bloemen.
Zij is meer dan die vergeelde foto’s
op de tombe. Zij spoelt het schuim
uit haar mond. Zogezegd raspt zij
de zeep die gaandeweg verdwijnt
op de kartelrand van het wasbord.
In de witregels
is er eerder iets dan niets. Daarom
zwijgen wij er op los. Ik onderbreek
jou nu niet meer, mama, spreek op.
Doe gewoon alsof je ergens anders
bent en dat je mij vergeet, dat je mij
vergat begrijp ik, want jij denkt dat ik
nog steeds jouw kleine jongen ben.
Jij bent even oud als toen de aarde
onder mij verdween. Ik wist, jij blijft
niet in die houten kist. Kwinkslagen
in jouw woordenschat heb jij in mij
geweven. Jij krikt mij op. Jij zweeg. |
Elle Werners
Sporen
een roze huis
waarvan alle uitgangen
dichtgespijkerd zijn
geblaat in de verte
water dat pletst op de putrand
onweer op komst
dame op stiletto’s
met een kindje aan de hand
voetje voor voetje |