Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


FEBRUARI 2021

Nina Vanhevel
Roos De Buysscher
Ekster Alven
Matthias Haeck
Robrecht Bracke
Roswitha Verniers
Peter De Marrez
Bert Struyvé
Frederik De Cock

Nina Vanhevel

advies

het is zaak
jezelf te vergeten
als je de straat oversteekt
als je langs een ladder loopt
met twee mannen
een boven een beneden
en je weet niet of je beter
recht in hun ogen of
naar je schoenen staart


het is zaak
niet te vergeten
iedere dag een kiwi te eten
te voelen dat de wind
je wangen raakt
niet te denken aan hoe
het straks weer moet

het is zaak
te worden gezien


laat remmen piepen
laat rood aangelopen chauffeurs
claxonneren

en zwaai

zwaai

Roos De Buysscher

Citroenperser

Het putje van mijn navel is een omgekeerde citroenenschil
uitgeperst door het leven
je legt je pink erin.
Duwt zachtjes als het leven zuur en de sleur duurt.
Je hand is net een flamingo
je pink is de poot en je ringvinger
vormt een soort driehoek daartegen.
We lachen om je krampachtige hand
Die sierlijk evenwicht houdt en verder perst.
Nu nog slapen we op een bed van roze veren.
lachen wijn naar elkaar toe en zijn vergeten
dat we elkaar later enkel nog maar bij elkaars achternaam zullen aanspreken.

 

***

 

Spel

Het spel is lichamelijk ongemak
Een onaangename lach
Jij teder opgewekt jong schaap.
Een drankgelegenheid als noodsein
Kuuroord van bedrog
Tot nu toe nog een gerucht van nonsens
Ik nu een erfelijke stof.


Ekster Alven

silly thing

Je bent de tijd. Het verschil dat erin ligt
iemand, om het even wie, al dan niet in
je huis te zien, iemand die je al dan niet
nog langer gelooft, daar val je dan met
je twee benen in, het jatten van een kip
door een zwerver op een landweg.

Dan
zingt om het even wie – je wel honderd
liefdesliedjes. Het verandert je, misleidt
je, vluchtig als immer. Een veranderlijk
ding, schoonheid.

En het speelgoed, in
de kinderkamer, is gerenommeerd, om
de onzichtbare vlinders die erin wonen,
die in ons huizen, om al je veranderend
namen geven, om dat te komen kietelen
en te analyseren en om onder andere de
radiologisch print van wat er in een tol
of bal, of treintje zit, te bepotelen, wat
in
de beentjes van onze vingers zit.

Dit door te nemen, wat de kinderkamer
uitstraalt, zoals ook wij tegenover onze
vrienden het vatten van sterrenlicht (en
om dit te veranderen). Het is de tijd het
niet waard dit bedeeld geluk te verlaten.

 

Matthias Haeck

Lichaam

Het lichaam is de ransel op mijn trektocht.
Achteloos over een schouder,
maak hem open

wanneer ik moe ben, me wakker eet.
Spieren en organen vind ik
binnen de soepele plooien

rond en glimmend, netjes op hun plaats.
Genummerd gelijk huizen.
Met hinkstapsprongen vorder ik, op weg

van even naar oneven en zo voort
intussen zweven.
Stel dat mijn lichaam zich binnenstebuiten keert

de holtes dan voor iedereen zichtbaar.
Gelooide huid valt in het donker
ogen kijken inwaarts

lever verblind, brein gelucht
koelte streelt mijn ingewanden.
Hier en daar droogt een poel reeds.


Robrecht Bracke

Zonderling

Zonder jou geen diners met bessen en ijs
want het vriesvak is gesmolten
en ondanks de invitatie
blijken mijn vrienden plots op reis

Ik struikel niet langer over handtassen in de hal
Mijn gezeur echoot monotoon,
geen keurige kamerplant die het tegenhouden zal

Jij begrijpt mijn gebrekkige rooksignalen,
behoedt me welsprekend voor twijfels
tussen verdwalen in de supermarkt
en inspiratieloos pizza afhalen

Ons bed blijft opgemaakt
Het bekijkt me als een zonderling
Ik slaap er dakloos naast

 

*** 

 

Naar de dertig

Voor ons nog geen huisdier als oefenbaby,
laat dat hondenleven maar aan de voordeur liggen.
We zijn zo al afgemat omdat we alle hoeken
van de nacht willen ontdekken.

Ik nader de dertig,
vraag om al één keer in zee te gaan. Ze zegt ja

Na het zwemmen bouwen we een zandkasteel
met voldoende lichtinval
We roepen over de drempel naar het doorgeefspeelgoed
van onze verwachte kroost: “joehoe, eindelijk thuis!”

Eerst loopt de kelder in, dan verzandt ons nest

Maar we zijn alweer gaan vliegen,
voor de vloed ons pakken kan

 

Roswitha Verniers

Het had gesneeuwd

Omdat alles ineens zo wit was, mijn lief -
het had gesneeuwd, als op een postkaart
uit een vooroorlogs klimaat – omdat
de zon laag tussen de populieren hing en fel
je tuin beminde, de automobilist verblindde
en tegenlicht op camera’s wierp

omdat de lucht zo zuiver was, mijn lief
dat ze van satellieten vogels maakte
die landden in je coniferen – omdat
de sneeuw elk aangelegde pad van recht
en gangbaarheid bevrijdde, ons prompt
tot eeuwigheid verleidde

omdat ineens de eerste voet op aarde de
jouwe werd over je witte loper – omdat mijn
laatste nog te leggen hand, de jouwe vond
boven je drempel, die baadde als een tempel
in licht dat niet gevangen werd,
en zelfs de tijd verbleekte.

Daarom, mijn lief, zijn wij nu spoorloos -
geen drone heeft ooit de droom gevonden
waarin we ongerept verzonken.

 

Peter De Marrez

Ik kwam laatst mezelf weer tegen

Toen ik laatst mezelf weer tegenkwam
Groetten we elkaar beleefd
Het gesprek liep stroef, als vanouds
Dus ik wenste me het beste
We klopten op onze schouders
En vervolgden ieder mijn weg

In se was ik een aardige kerel
Een tikje onbeholpen, misschien
Kan ik daar beter iets aan doen
In principe ben ik een volwassen vent
Ook wat meer eigenheid bewaren
Ik had mezelf haast niet herkend

Bert Struyvé

De routekaart

je kijkt
hé, een staart draaft zonder baas
zijn riem slingert mee

je kijkt  
een straat lijkt zich te schikken
de drempels zijn te hoog

je gluurt
avondlamellen en
ja, een laatste schim snelt naar huis

je hoort het, je kijkt er vanop
het water wast gewoon door, voorbij de lippen
en de mobielgraffiti druipt nog rijkelijk van de displays

toch zie je buiten al sprintende massa’s
die als verboden vuurpijlen van de radar schieten
de hersenen houden de toetsenvingers nauwelijks bij

je zindert een kwartier mee, treinen kiezen eigen sporen
ad hoc-festivals overvallen de dosis van beter niet, goederen
slaan op hol van a naar b van b naar a, influencers schreeuwen
zichzelf stuk, startbanen scheuren overspannen van geraas en ik

ik prik een placebo, als vaccin
voor het sneldrogend beton van de komende tijd
want het verleden gaat zelden slapen  
 

Frederik De Cock

COCYTUS

Nu is het zomer en mogen jullie een rondje kanoën
of met jullie tweetjes op de waterscooter
bergen echoën – ongestraft jullie kabouterhoofdjes
in de nek gooien – maar straks dan komt de winter,
valt geen sneeuw ons voor de voeten,
slaapt zonder hoop het dorp onder haar sprei

van ijs. Zien jullie dat viaduct daar boven het meer?
Politiek verraad, mijnheer. Oude lakens
uitgedeeld aan de nieuwe groene beweging, beklad
met vergeelde slogans die jullie nog zwart-wit
kunnen bezichtigen op onze expo ‘Strategisch belang
van waterwegen in dit barre land,’ inkom gratis.   

Onwezenlijk dorp met die grote vogel vastgevroren
in haar schoot. Ooit liet een duiker zich hier zakken
in een wak, en zoals men soms de dieperik trotseert
om een anker te ontwarren, zo zwom de man
tussen de huizen tot bij de hongertoren, op zoek naar
restanten van toevallige passanten, zoals jullie.