Astrid Arns
Ondoorzichtig
' s Morgens branden de lampen niet
zij schuifelt trappen af,de geur van slaap om zich heen.
Op het keukenraam ziet zij haar adem.
In de spiegel de kersrode streep van haar mond.
Het huis trilt als een bus de hoek om komt,
de planken kraken.
In de stilte werpt zij haar eerste woorden
Kijkt door het raam naar een lucht zonder bomen,
naar een steen op de weg.
De ochtend stort zijn licht uit,
zij blijft ondoorzichtig als mist.
Dochter
Zij spreekt te snel, steelt woorden uit mijn mond.
Weet dat ze maar één leven krijgt om dingen bij hun naam te noemen.
Geen boom te hoog voor haar
nu zij twee handen in de warmte van mijn handpalm legt.
Zij kleurt mij in buiten de lijnen,
strekt zich in me uit als een kat op een wollen deken.
We zijn wat we geven, wat we achterlaten.
Ik voel hoe de vuist van mijn hart zich ontspant en naar haar reikt.
|