Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


FEBRUARI 2017

Paul Soete
Brecht Logie
Thomas J. Martin
Wim Vandeleene
Gerard Scharn
Felix Sandon
Sammy Raeymaeckers
Liesbeth Aerts
Truus Roeygens
Astrid Arns
Kaat Valvekens
Monique Bol
Robin Hutse

Paul Soete

Drie gedichten bij werk van K. Kollwitz

GEOLOGIE
bij de houtskooltekening ‘Liebespaar sich umarmend’

Laten we ons warmen in de zon
als dazen. Ik hou de wacht.
Alles wordt hier buitentijds:
adem, ritme, aangebeten mond.
Weg het donker achterin m’n ogen.
Omhels, omspan, omschut me
met je huid van cederhout.
Maar alles is bloemzoet.
Van hoeken snijden maak je nog
geen vierkant rond: het weggaan
zit al in je lijf. Net als taal
ben je nooit helemaal van mij.
Barnsteen wil ik worden. Blijf.


 

SYNERGIE
bij de houtsnede ‘Tod mit Frau im Schoss’

Ik snij je handen groter uit dit hout
om mij erin te kunnen bergen.
Zo mogen wonen. In de nerven
jouw slapen voelen wegen
als blauweregen op mijn hoofd.
Ontleef me heel voorzichtig.
Schik m’n armen in een kruis
tot steun. Durf. Kijk me aan:
mijn ogen zijn al dichtgesneden,
want buiten is te fel gewicht.
Een blinddruk blijft mij achter.
Ik wil alleen nog ontoegankelijk zijn.

 

 

EROSIE
bij de beeldengroep ‘Die trauernden Eltern’

Uit steen bevrijd maar nooit meer vrij
staren wij de jaren weg. Tijd zat.
En net zo hard in tijd verweerd.
Keer op keer slaat regen in
en eet de plooien strakker.
Zo is pijn. Graniet wordt
naamloos groen en grijs.
Jij kijkt de tuin in.
Niet langer moeder kijk ik niet.
Ik wied de waanzin en de algen
van mijn jas. Hoe kan één hand
zo lang al dat leed onthouden.
Weer en wind gaan op hun knieën neer.

 

Brecht Logie

Kreukels

Onder mij kondigt de stampede
je komst aan
dwarsbalken beven en trillen
een zwart gat zuigt al het licht op

Rondom mij kreukelt de stilte naar beneden
ik tel tot drie
mijn huid rimpelt
ik maak een ster in de deurpost

en wanneer de grond zwijgt
ik op vier voeten naar beneden schrijd
om de schade op te meten

heb je jezelf in slaap gehuild

stofzuig ik het vulkaanstof weg
voor het weer opwaait.

 

 

Oplichten

Laten we alle dagen van de week samen wachten
of misschien alleen ’s nachts

Overdag kunnen we dan doorheen de muren roepen

Gisteren reed iemand een andere auto aan
een zijspiegel bungelde aan een enkele draad
ik bleef staan
hoopte dat ze gingen schreeuwen

Spartelen is het juiste woord
voor de wijze waarop
we doorheen deze nachten -

Deze kogel vang ik op voor haar
ze legt mijn pijngrens verder

Er zijn schermen in bed
die lichten de kamer blauw-wit op
we trillen na

Daarna kijkt ze alweer door het raam
laat me weten
‘ik heb je niks gevraagd’


Thomas J. Martin

BEVRAGENIS

                 naar thomas kling



terwijl suppoosten en bezoekers zich
vergapen aan houterige veertigers die hun brillen
vasthoudend zelfgenoegzaam maar
niet zonder angst rondklimmen
in netten die van ver niet eens op spinnenwebben
lijken, neemt een jongensachtig meisje (of
een meisjesachtige jongen,
het is niet precies meer
te zien) een aanloop en duikt
Christopher Walkensgewijs over de balustrade

dat scherpe gekraak midden in die doffe plof
DAS!
die rode verf spuitende horizontale mensfontein op de statige witte tegels
DAS IST!
de ontzetting op terugwijkende statige witte gezichten
DAS IST DOCH!
de rimpelgeringde vingers die naar monden grijpen zonder de felle rouge à lèvres te
abimeren
DAS IST DOCH KUNST!
DAS! IST! DOCH!
KU KU KUKUUUU!
RI RI! RIRIIII!
RICHTIGE! KUNST!

verboden het kunstwerk
aan te raken
herpakken de suppoosten zich
haastig onder handgeklap

en stipt als steeds

zetten zij om zes uur
de verrukte liefhebbers
en drie ambulanciers
correct maar gedecideerd
aan de deur voor zij
de lichten uitdoen

Wim Vandeleene

TERUGBLIK

hoe en waar ik verwekt ben en met hoeveel vuur?
de vraag kwelt me niet maar laat me ook niet los.

de film vond ik niet op de zolder,
lijkt me niet bestemd voor het witte doek.

wanneer? ik neem de kalender en tel terug,
van de laatste wee naar het embryo. min mijn jaren.
een datum is banaal. ergens in het hol van de winter.

ik raad ijsbloemen op de ramen.
wat deden ze vooraf? aten ze thuis?
in een resto met een ster? met een pluim voor de kok?
konden ze wachten tot na de bavarois?
of schoven ze de borden van tafel?

ik zie hun balts nooit in sepia.
de bedompte achteruitkijkspiegel kan ik niet wissen.
het blijft een waas en ik blijf in de waan dat …

Gerard Scharn

geheugensplinters

schiemansoog de scherpschutter
vriend van witte veder barman in
de witte adelaar gokker van professie

gooit hoge ogen in het pokerspel als
hij zijn vrouw jantien inzet
zoals eens de batavieren deden

zingt een man van ebbenhout
de mali blues en boulevard of
broken dreams tussen stukgeschoten

muren van fort lauderdale verbranden
kluizenaars de boeken van karl may
op het graf van winnetou

wordt een kind verkocht aan wie
het meeste biedt en de hemel in geprezen
zindelijk en heel geschikt gebleken

voor kamelenrace en licht werk in de keuken

 

liedjes voor de heffe des volks

wantrouw de man als je niet zeker weet
of hij een moeder heeft gehad het kan
een kleinzoon van de duivel zijn

scan de streepjescode in de nek
van uw buurman tel de gaten in zijn oor

vertrouw geen vrouw in broekpak
of deux pièces het kan een konings-
dochter zijn

negeer de uitgestoken hand van bedelaar
en predikant de lokroep van de heilsoldaat
het meluw ooft van de courtisanes

kijk uit voor kasteleins in kroegen met
afgeknipte oorlellen het kunnen veroordeelde
paardendieven zijn

ontwijk de takharen in uw straat
de fakirs en de goeroes
houd uw deur gesloten voor colporteurs

 

Felix Sandon

zonder titel
onbekende meester

Daarnet op straat liep ik haar nog voorbij.
Misschien. Het kan ook dat het iemand was
die op haar leek, of dat ik haar niet herkende
of zij mij niet, of juist wel
en dat ze daarom niets tegen me zei.

Op een dag schilder ik mijn meesterwerk,
houw ik haar indommelende lichaam
uit een blok massief marmer
en verlaat dan de kamer
voor ze wakker wordt en nog half slapend
haar eigen beeltenis aanschouwt,
alleen met haar beeld.

Niet nu. Soms is wachten
het wachten waard.
Wachten voor ik mijn penselen
en beitels bovenhaal.
Wachten tot deze verf droog is
en ik die weer kan overschilderen.


Sammy Raeymaeckers

Te gebruiken tot

Het verleden houdt goed stand, niet alleen
in het wachten, vooral in de klakjes
van je hakken. In de sprakeloosheid van de klinkers
voor de deur.

Misschien omdat we er niet veel over praten. Ik zeg:
de koffie en kriekentaart zijn beperkt
houdbaar, maar smaken wel.
Jij zegt: bewaren gaat beter als er geen lucht aan kan
dus omwikkelen we elkaar.

Pak je me dan eens uit, bemerk je dat mijn oud kleurtje
beter stond. Zeg ik dat ook jij al wat scherper geurt.
Lachen we, om de dons die de kuiltjes dempt
in onze onhoudbare wangen.

Liesbeth Aerts

geboorte                                                                                                        
 
 
vrouw in wit kleedje, rode lippen,
haar als schalkse wimpels
 
is onderweg, blote hielen, handen op en neer,
de rechterborst iets hoger dan de linker
 
prevelt verhalen tegen druk die zich
van schouders over lenden spreidt en alles velt
sleept zuurstof aan tegen onderhuids gezwerm
- naalden in organen
 
rolt zich tot een vuist, bedeesd
 
en los en op en los en dit
geweld van oor tot leden,
rode opera
 
omhelst het nulpunt
 
staat naakt                                                                                                     
laat zich iets nieuws aanmeten – jij
met wit en wimpel
 
welkom

Truus Roeygens

Apocalyptisch

Deel 1

Die keer lag een veld van crêperozen
De zee moet waarschijnlijk zien,
dat een kind anders is dan een vis

Komt hij bij wijze van groeten
op een beetje voeten
Het meisje met prins wipneus
trekt zich woest terug

Het water dat haar is gevolgd,
bespringt als een blaffende golf het zandkasteel
waar ze haar hele dag, in afzondering, heeft doorgebracht

Alsof zij alleen alles fout doet
Ook de zee maakt voortdurend verkeerde baren
Haar moeder en vader, liggen maar,
schommelend onder hun handpalmen,

in het bezette zand

Waar de ijzige striemen in het licht vandaan komen,
is het laatste van hun zorgen

 

Deel 2

Dit keer ‘t strand gemaaid door de Noordenwind

De zee moet weten
dat hij de smerige rug van onze steden schrobt

zoals hij aantikt met zwaarmoedige slagen

Het zal veel later zijn wanneer het ouderpaar terugkeert

De herinnering in handgeschreven tijd
De golfbrekers als boze dolken in zee
Hun dochtertje die tegen een mossel gebaart
een golf haar ongecontroleerd in de rug steekt

Hij en zij staan overeind maar weigeren,
zonder een snuifje van haar gezicht,
verder van het feest te eten

Het onthullende licht

waar meeuwen wegen op de golven

 

Uitgestorven

Adem, gewreven in de glans van tegels.
Elke dag de lens die haar volgt op het trottoir.
Aan een bankautomaat drukt ze de hand van briefjes van twintig.
Op de markt koopt ze geschrapte krieltjes en een cluster clementines.
Automatische cleaners borstelen intussen de porfieren.

Op de terugweg denkt ze terug aan de plekken waar ze was:
het stedelijk zwembad, zonder slip op het mondelinge examen,
in de natte weide onder de hoogspanningskabels,
in de nicotine van zijn oksel, in de gekoelde kamer
naast het lichaam dat ze niet mag raken.

Elke dag gaat de deur automatisch voor haar open,
zet ze een voet op de brandwerende loper,
voorspelt dat de stofzuigerzak rap vol zal zijn, tegen zichzelf in de spiegel.
Van de lift naar de hal

duurt maar tien seconden voor het licht uitsterft.

 

Astrid Arns

Vergeten

Een stenen standbeeld in een open plek in het bos. Daarrond een chaos van straten.
Geen zin meer in vuur of aarde. Terugvallen op een plaats van zwijgend bestaan
en steeds een hongerige blik.

Kindergeluk verstopt in een kast in een map. Weg is het huis met de koperen kranen.
Je zweeft ver van de vrieslucht naar een denkbeeldige plaats en je huilt.
Maar het is jouw schuld niet,jouw schuld niet.

Je ligt stervensbereid in de krakende sneeuw. Eromheen takken zonder bomen.
Spijt kleeft aan onze schoenen. Als eerbetoon zetten we het juiste gezicht op.
Heffen lege glazen.

 

Alzheimer

's Morgens dwaalt hij tussen bomen,zoekt zijn toevlucht in wat hem staande houdt.
Half ontwaakt is hij niet langer hier. Er woekert een zwart kleed boven hem.

Hij vraagt wat de knoop in zijn zakdoek betekent maar zij blijft onbewogen.
Vanuit de overzijde komt hij naar haar toe en kent geen schroom. Nog niet.

Hij is bedroefd en struikelt in de tijd. De taal die hen verbond breekt uit zijn mond.
Tot hij in haar nog slechts zijn dode moeder ziet.

Er is geen terugtocht als de heenreis is vergeten.
De lamp flitst uit.


Kaat Valvekens

Jij niet

Jij bent een bladzijde. Een bladzijde in een boek over vrienden.
Eet graag kiwi’s, houdt van panda’s.
Droomt over plannen en rouwt om herinnering.
 
Jij bent de ogen. De ogen van de bus.
Altijd zwijgend stil en alert balancerend over versperring.
 
Jij bent de stilte. Het zwijgen dat te zwaar is om te kennen. 
De rust in het vertrokken lawaai.
 
Jij bent de krullen. De krullen die in glazige ogen zichzelf aanraken.
De krullen die het donker kietelen en motregen terugslaan.
 
Jij bent het spelen. Het spelen met gedachten van de hoofden.
Het spelen met de ring om je vinger. 
 
Misschien wordt het tijd voor een nieuwe.



Monique Bol

tattoo
 
 
hoog op de zomerberg
hoog in de zaterdag
 
schaduwt op de rug vóór me
doorheen klammig katoen een boom
baksteenrode letters op de stam
ernaast iets als geknakte steen
 
alsof het steile pad nog niet
genoeg kale keien zaaide
 
ik tik je op de schouder
wijs vragend naar je rug. ik zie
sprankel in je ogen, je vuist in je hand
je scherpe schaduw trilt het okerpad 
 
je zal het me verklappen
als ik er klaar voor ben

 

Robin Hutse

I. herstal

schaduwrace met iedere versie van mezelf
geen motief in mijn drasland, hardvocht
tot ik dat luik vond in de deur

(tot je die scheur in het canvas trok)
ik denk niet meer aan mijn land van bruin en grijs
waar het koudpaard de poten uit de zuigmodder trok

waar onder de waterlijn,
in alkali en waterpest
iets bleeks zonder mond naar het oppervlak dreef

in wind niet te temmen
in een cirkel die zichzelf at en zoveel nauwer

te zitten kwam

 

II.

Ik heb me geblust.

Krakend rijzen mijn platen uit het magma
mijn regen bracht leven, dan toch,
stoomamfibieën, ijszee
regengelaafd

maar de kern houdt alles bij elkaar
daar waar het nog vloeit
nooit kan afkoelen waar dat dier altijd
mijn hals gebroken houdt tussen slagtanden

waar de krabscharen mij tongloos houden
vingerafdrukken in mijn natte kalk -
oedeem.