Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


Jana Arns
Dorien De Vylder
John De Brucker
Leen Pil
Kris De Lameillieure
Linda Jacobs
Ludo Bleys
Ingrid Strobbe
Geert Viaene
Nele Buyst
Femke Vindevogel

Jana Arns

Ze is verslaafd aan glas
de vrouw, die men heeft geblazen
uit het huwelijk en de verst gelegen put
waar ze kruiken vult met levenswater.

Als nomade in een hoofd met reisziekte
buigt ze als een tent over eigen schaduw,
ontkurkt ze de dagen.

Ze is verslaafd aan glas,
de vrouw, haar wereldgewoel gaat liggen
naast het kind dat ze vergat op te halen.
De man bouwt op grond naast de hare.

Het huis is blind en de muren liegen.
Met nagels slaan ze braille in haar handen,
maar ze voelt niet meer en minder

dan de omhelzing van de zetel
in haar vertrek bij de nooduitgang
waar ze post vat en wacht
op haar eau de vie de la fin.

***

Roze Wolk

De vrouw van mijn man
kreeg haar kind met een streepje

dat achter de naam
hun twijfels mocht verbinden.

Alles was voorspoedig verlopen:
ze was gescheurd, genaaid

en had hem verzocht
het jong te erkennen

in elke ruzie die ze vanaf steeds,
noodgedwongen zouden prevelen.

Het woord ging echter nachtenlang woelen
in een vondelingenluik naast hun bed.

Ze ontkoppelden het teken,
gingen slapen.

Dorien De Vylder

Zie, aan de vloedlijn raapt een vrouw
haar herinneringen bijeen,

wast ze in de golven, droogt ze aan de wind,
draagt ze in een rode emmer met zich mee.

Zij neuriet de dagen aan elkaar,
verzamelt de kleuren van wat voorbijgaat.

Straks loopt haar emmer over, morst ze op het strand
de blozende zonsondergangen

waarbij ze jongens zoende
en al de rest vergat.

***

GENT

Ik bestuur een rode torenkraan,
jij een blauwe.

Voor iemand in de verte
raken wij elkaar aan,

maar wij zijn slechts deel
van dezelfde horizon.

Wij reiken enkel naar elkaar.
Bouwen samen aan de stad.

's Nachts klimmen we naar beneden,
neem ik de wind van deze hoogte mee,

laat mijn rode jurk wapperen
in de straten,

misleid je blauwe onschuld,
leid je langs de daken.

Jij volgt me, haalt me in,
we lossen de horizon op

in een fles rode wijn
aan de Korenlei.

John De Brucker

Vorm of inhoud?

Op een onhoorbaar signaal
verstenen ze in hun kracht,
storten dan de schedels op elkaar
met een tektonische schok
echoënd over valleien.

Ze vechten om alleenrecht
maar haken onverbrekelijk in elkaar,
zichzelf veroordelend tot de ander,
tot het wederzijds zien breken van de ogen.

In de vallei der verbleekte gezangen
staan we voor een grillige sculptuur
van vervlochten geweien
onafscheidelijk gewijd
aan het bewaken van hun geheim.

Uit zich voor mensenoren
uit de voeten makende,
hun bergketens afleggende echo's
zingt het lied zich vrij.

Leen Pil

TOTAL LOSS

ze heeft het gezien zo slapen oude mensen de dozen worden dunner de ontlasting ook

hij deelt zijn kleren uit maar vindt de sluiting niet de boorden maakt hij vuil hij wisselt tekens

hij luistert naar de open lijn ziet honger op het lijf praat binnensmonds
omdat hij niets verwacht

omdat hij wegkijkt van de schele snoet en ogen, het underdoggevoel. Hij weet,
het begint niet bij het dier

maar bij het koude bloed dat aan de spieren trekt en schaamteloos gaat kijken hoe de ander

onverwacht ontdekt dat er amper wordt gesproken

verder zwijgt de plek

Kris De Lameillieure

Muur.

Dit zijn muurdagen. Ze lopen blind zichzelf te zoeken :
een lege winkelzak, drie manden was en lange vingerhalen

in het stof op de T.V.-kast. Er is niets ouds te zien, het proeft
alleen maar zo. Het beeld is herfst. Als hij deuren opent,

schatert hoop in een gladde boom. In trage ademstoten
marcheert de stoet voorbij : kind met sjaal , een vrouw

die slapend breit, de geur van aangebakken appelmoes.
Hij is een stille dromer, sluiter van de rij. 's Avonds telt hij

stenen voor het slapengaan. Ze liggen warrig door elkaar,
zwijgen voor het bedverhaal. Heel even een moment,

met komma's en met punten, rustpauzes. Hij daalt in,
straks beginnen de weeën. Muren zijn niet eindeloos.

Linda Jacobs

miskraam

'k heb twee ramen op de wereld
met een lichte draai van hoofd en heup
schakel ik over
van scherm naar berm
en schattentuin

vandaag stokt mijn blik verslagen
mijn appelboom heeft niet uitgedragen
spleet vannacht zijn kruin
de bodem bezaaid met appelpuin

Ludo Bleys

ingesloten

1

wie kleefde deze sticker op de verte
bereikbaar hier vandaan
geen man geen vrouw geen hond

velden met beschreven scherven
lettergrepen rusten in het zand
vreemde boodschap zonder lezer

lang en veel verzwegen
lippen zonder mond
het is ons verder onbekend

2

helium vult de lege tekstballon
verdrijft de zuurstof van het woord
de letterdieven gaan failliet

langs de rooilijn van de regels
bloeit vergeefs de zonnedauw
ontoereikend is wat volgt

elk maakt zijn eigen boerenvuur
elk vist op zijn getij
kom niet verder dichterbij

Ingrid Strobbe

Aan het slot van een fietstocht *

is zij romp en ledematen
een ongelukkig toeval, naar de kant gesleurd.

Hij staart naar het bos, een boom ontbreekt,
hij legt het vlees op mos, breekt het bloed daar.
Het leven is voor hem noch mens noch lucht.
In een magazijn beweegt hij als een ijsbeer
neemt een touw, drukt haar in gewicht uit, in grootte
en neemt in het donker de tijd om aan de grenzen
van zijn lijf te komen. Hij lust haar als een vrucht

een romp, zo mals haar spierbundels, haar hals
is als een ketting van schakels die leiden naar de dood.

(*n.a.v. moord op de 14-jarige Béatrice Berlaimont in Aarlen)

Geert Viaene

Buitengewoon goed in doodgewone dingen

Het meisje huppelt je drempel over
op één been. De stip op de zomer-
jurk twinkelt na in je linkerooghoek.

Je haalt haar met alle plezier binnen.

Terwijl je je ma met een mand vol
lentefrisse kleren met de elleboog
deurklinken ziet open maken. Kom,

zegt ze, zij mag blijven eten, slapen,

triktrak spelen. We schuiven zo dicht
mogelijk bijeen, werpen onze dobbel-
stenen opgewonden op de schijven

terwijl de grijze wolken ineen stollen.

Hoe we het monotone vermommen
in een brede grijns - schaduwdieren
tegen het plafond - onuitstaanbaar

luidop rijmpjes zingen, vervormen,

gebulder tegen kale muren kaatsen.
Zij vraagt ook zo' n Jip en Janneke-
pyjama, - ma humt met ons mee -

raadt letters die ik op de buik schrijf.

Nele Buyst

Avonden met Claire

We zaten minder verlegen toen om tijd dan om onze handen
en worstelden vaker met
vragen dan echt, hoe laat je ze ongemerkt op het lichaam van de ander landen?
Wij
spraken al lang niet meer de taal van het lijf.

Doorleefde stemmen lieten we voor ons zingen. Ongehoord hoe weinig we samen
hebben gedanst. Waren te jong om van veel verleden te spreken, maakten het goed door
levens van anderen te lenen. We keken er geboortedata van generatiegenoten op na.

Vingers versplinterden ver voor ze bestemming haalden. Slechte pogingen tot verzet,
een ongemakkelijke verandering van houding.

We dierven haast niet buitenshuis. Zaten te lang over koffies en kranten gebogen. Moed
zakt ons bij het binnenland al in de schoenen.

Het is bloedheet vandaag. Zoveel is niet gelogen.

Van alles wat hier stof ligt te verzamelen houd ik het meeste van toen.

Femke Vindevogel

Het huis

onkruid tussen bloem en struik
het gras gedijt
de haag schiet uit
en aan de waslijn droogt wat regen

op het brandhout groeit een web
de bijl op rust
in de moestuin nog één koppige sla
die zoals ik wil blijven staan

het is al maanden leeg
maar elke dag trek ik gordijnen open
en even snel weer dicht

het dak buigt door
de muur zwol met haar mee
het hele huis is moe

***

Bezoek

gehoor was bezoek
dat haar langzaam heeft verlaten

haar ogen zijn bestofte ramen
die niet meer kunnen gelapt

waas werd een veel te goede vriend
van haar grijze hoofd

ze magert uit haar kleren
de plooien van haar vel
versneeuwen in het laken

ik schenk alle planten aandacht
voeding water