Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Kris De Lameillieure
Sami Kalaï
Rita Van Asch
Gerard Scharn
Hans Van Miegelbeek
Geert Viaene

Kris De Lameillieure

Polder.

Het zijn geen schellen die gelepeld liggen
maar rubenslijven, zwetend bij elkaar, vettig
blinkend. Gevleesde hompen pure polder.

Volle trekpaarden vragen ze of ploegen
van vier scharen die met felle elegantie
snijden als door boter, het veld kantelen

in de lage zon, bedauwen in een lichte mist.
Ze verlangen gulzig, onvoldaan, vragend. Willen
gebroken worden, bereden en bezaaid. Willen

even ijzig stil zwijgen. Om met moederkracht
te zwellen, zo schijnbaar achteloos te stuwen,
te persen. Zo trots te dragen in de zomerzon.

***

Geluiden.

Wat al geluiden in dit lege huis : trage trappen
van wie vertrokken is en scheuren. In de verste hoek
een vergeten strook waarop nog in de haast

een lijst met boodschappen : lucifers, huishoudrollen
voor het huilen. Rechts onderaan een scheef kruisje
met een kopspeld in het hart : in rood een klapper

van een zoen. Iemand op de tippen van de tenen,
op de muren, op de trede van de trap die kraakt
als altijd tevoren. Zo vol geluiden was het nooit.

Sami Kalaï

Frontotemporale dementie

1.

zijn moedertaal guurt door de kieren. september gaapt, hij kan niet meer.
een snipperspoor van woorden ritselt binnen,
een orgelnoot stort als een kievit neer.

2.

het is alsof ik nooit iets heb gezegd,
zo fris klinken mijn woorden, net kiwi's.

een schip in de verte draagt mijn naam.

3.

Ze zegt: jij hakt, ik organiseer mijn leven tussen de spaanders.
Mijn leven hangt aan haar zijden draad.
Een zeeroversbestaan maakt zich vliegensvlug meester van mijn woordenschat
wanneer ze weer eens denkt te zwijgen.
Bij thuiskomst lig ik verspreid over de stoelen:
Ze laat mijn hart alweer te water.

Rita Van Asch

Vermoeid

Hier staan de stenen gestapeld
de ramen buiten verband
Hier staan grassen
die blijkbaar het wieden niet dulden.

Achter een korenveld
probeert een toren nog zicht
op de verte te krijgen.

Rondom liggen graven verlaten,
in marmer, de schijn die uitpakt
met wat in de aarde verdwijnt.

Gerard Scharn

droom

de dochter van de predikant
wil bij de majorettes of het
vrouwenleger in dahomey
zij is al veertien en nog maagd
maar dat zal niet lang meer duren

´s zaterdags gaat zij met haar moeder
naar de markt, ´s zondags in de kerk
als zij haar plas ophoudt en naar
haar vader kijkt neemt zij het besluit
een kind te roven

zij wil ook naar ochotsk en het eiland
marken of naar sachalin zij wil winkelen
in de beringstraat en overwinteren op
nova zembla of bij de krimtartaren
later wordt zij koningin van lombardije

Hans Van Miegelbeek

De vernedering

De vernedering, kind van oud zeer.
Men geeft je niet door als in een estafette,
niet als een clown zijn lach aan een publiek,
maar als een gestrikt cadeau.

Je staat immers op je graad.
Minstens een klop erop, een slag eronder,
een duw naar lager en op blote knieën.
Zo word je groot, door kleiner te maken.

Geert Viaene

Bekijk de pleisterplekken

Ze tonen hoe het opvanggezin in duigen valt.
Ze troosten. Leg je beide oren goed te luister.
Hoor hoe de kudde walst, sporen wist, weg-

wast. Hoe het alziend oog vertrappelt, incest-
en pestdossiers ineen perst, het vuur eerst
aanwakkert, dan temt, de rook dempt. Wie weet

mag je met kerst naar huis.
Stoot tegen loden poorten,
opgesloten. Je bijt je zelf

een weg. Je glazen bol
voorspelt hoe het leven
zich volslagen uitslooft

in het pechstrookspel
terwijl je wereld stopt.
Doorzichtige knikkers

stuiteren heen en weer.
Uitgestoten uit het nest.
Tenslotte dooft de vlam.