Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Bruno Verleyen
Karin Dée
Leen Pil
Shari Van Goethem
Gerard Scharn
Kris De Lameillieure

Bruno Verleyen

OP EEN HOOPJE

Weet je nog toen ik jou vroeg
welk vak je gaf en jij mij zei
een vak ga weg, ik geef mezelf
en maak van elke nacht een lentelied.

Weet je nog, toen in ons nog sprake was
van dieren, likten wij aan alle sporen,
vers verlaten. Verlangen was een reis
naar de bron binnen handbereik.

Weet je nog, we lagen in bed, we lieten
ramen open en agenda's dicht, het regende
binnen, op het vuur kookten potten over.
We speelden poker, gooiden enkel hoge ogen.

Nu ligt het linnen slap in gevlochten aders.
De bloemen staan in potten de gordijnen te bekijken.
Uit diepe borden dampt de woordloze winter.
Tegenwoordig lig ik aan je zijde adjectieven te verzwijgen.

Karin Dée

Een schaduw

Een schaduw van steen
lijnt ons uit zwart op grijs.

Tegels banen het licht
en de ruimte van de dagen

en de nachten. Wat stil maakt
raakt woorden in ons. De nacht

stapt aarzelend over de stoep
en strijkt het grijs uit onze haren.

Binnen het ijs van onze stem
hoor ik het tikken van werelden.

Zo doodgewoon geeft het licht
me een hand dat mijn vingers tintelen.

***

Hemellichaam

In alle ogen werd jij gehoord,
de kus in een volle morgenzon.

Een passend woord, nog nat –
te drogen op een torenhoog balkon.

Was ik maar jouw horizon, jij riep
nog: werp jezelf dapper omhoog.

In één adem tot aan de binnenkant
van je huid – tot in je gebeente –

tot aan de toppen van de bomen
die reiken naar de valk, om het

uitklauwen van een vallende ster.
En vlak voor ik weer verdween

veterde jij een dieper heengaan
aan een zacht ruisen, aan een mond

blijvend zoeken naar de draagzin
in mijn zwervend hemellichaam.

Leen Pil

Found in Translation

Hoe jij me logisch overzette in machinetaal,
me begreep, me bruikbaar maakte, niet
langer ambigu op deze schaal.

Hoe je mijn naam anders uitsprak
en ik mijn wapens inleverde. Als
in een rollenspel. If en else.

En toch. Wat bedenkelijk is, heeft minnaars.
Je gaf me een tik en wilde bloemen.

Shari Van Goethem

vogels vliegen zijn donkere kamer in.
zijn oren, poorten. ze maken van zijn hoofd
een vogelhuis. fijnmazig gaas houdt hen binnen.
hun vleugelslagen zijn de dagen. misschien maanden.
een jaar.

ze sterven er. in zijn hoofd is sterven
eenvoudiger dan broeden. hun veren
maken zijn bestaan licht.

Gerard Scharn

?????? (feiten weerleggen de argumenten)

vrouwen dansen rond de vuurtoren van hainan
piraten en beserkers roven maagden en hoeren
brandschatten en storten dynastiën in het verderf

keizers en concubines vluchten en eunuchen
redden hun afgesneden en gedroogde delen
om in de dood weer tot man te worden gemaakt

in kazematten en kazernes wachten soldaten
de bogen gespannen bij een laatste kop thee
al is de strijd op voorhand gestreden

Kris De Lameillieure

Zomer.


In oktober zal het sneeuwen, zegt mijn collega.
Ze draagt een zonnebril met bolle glazen en ziet
de wereld voller. Tussen het oogsten van de tarwe
en het rooien van de bieten zal het land zich wit tooien.
De herfst zal kort duren, kaal worden vóór haar tijd,
vroege winterbruid.

Het zal niet koud zijn onder het stro, het rottend loof.
We zullen prikkels voelen, onder het kaf ons open krabben,
op ongepaste tijden honger lijden, uit handpalmen £
te weinig water slurpen. De vellen die we stropen
van trage konijnen zullen ons niet kleden, de lage zon
ons nauwelijks verwarmen.

Maar nu wachten we. De zomer moet nog breken,
in volle gloed, in gulpen. We moeten onze huiden branden
in de middagzon, dringend drinken, ons bezatten
in het rode avondvallen. Onze strijdliederen moeten
nog rollen over het stof van nevelwegen vol valse noten.
In oktober mag het sneeuwen.