Karin Dée
Een schaduw
Een schaduw van steen
lijnt ons uit zwart op grijs.
Tegels banen het licht
en de ruimte van de dagen
en de nachten. Wat stil maakt
raakt woorden in ons. De nacht
stapt aarzelend over de stoep
en strijkt het grijs uit onze haren.
Binnen het ijs van onze stem
hoor ik het tikken van werelden.
Zo doodgewoon geeft het licht
me een hand dat mijn vingers tintelen.
***
Hemellichaam
In alle ogen werd jij gehoord,
de kus in een volle morgenzon.
Een passend woord, nog nat –
te drogen op een torenhoog balkon.
Was ik maar jouw horizon, jij riep
nog: werp jezelf dapper omhoog.
In één adem tot aan de binnenkant
van je huid – tot in je gebeente –
tot aan de toppen van de bomen
die reiken naar de valk, om het
uitklauwen van een vallende ster.
En vlak voor ik weer verdween
veterde jij een dieper heengaan
aan een zacht ruisen, aan een mond
blijvend zoeken naar de draagzin
in mijn zwervend hemellichaam. |