Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


MAART 2018

Joop Bersee
Femke Vindevogel
Hedwig Du Jardin
Gerard Scharn
Katrien Frederix
Norbert De Meyer
Taco van Peijpe
Wim Vandeleene
Marc Serruys

Joop Bersee

1

Ik zit weer aan het woord vast,
voor de zoveelste keer
in de heggen van de lage landen.

Het stroomt als yoghurt uit mijn armen
en alles loopt lekker onder, de straten
en vergezichten. Ja laat maar komen.

Ik zal de torens verzuipen, auto’s laten botsen
en het gevloek horen van boze hersenen:
“Is die klootzak er weer.”

Ik ga uw banden lek steken.

 

Femke Vindevogel


De diagnose

Mijn lijf is een te wijd gebreide trui,
door de gaten vliegt alles
zonder kloppen of gêne binnen.
Elke regendruppel wordt een bui.

Mijn hielen stampen zich in de aarde
ik zink traag de wereld uit
Er is altijd nog een bodem
onder wat ik dacht dat de bodem was.

Ik herleid pijn
tot een snifje in een zakdoek.
Sommige mensen deugen enkel als compost.
Ik weet dat.

 

***

 

De ruzie

ik stap uit mijn kamerjas
de ochtend binnen
in de straat schuifelt verkeer
het asfalt glanst

een sinaasappel wordt
voor mijn voeten overreden
en ik besef dat ook
fruit slechte dagen kent

ruitenwissers zwiepen
als haastige metronomen
regen tegen fietsers

ik wou dat ogen ook ruitenwissers hadden
dat de tijd zich keerde,
en zie

sap stroomt weer de sinaasappel in
het fruit rolt in een boodschappentas
en draagt zich naar de winkel

de kamerjas omhelst mijn lijf
ik ga achterwaarts de trap op
lakens kruipen naar mijn borst

scheuren dichten zich
lijm wordt opnieuw sterk,
houdt ons bij elkaar

 

Hedwig Du Jardin

Beleefdheidsbezoek

In elk wit bed de verkeerde oude man.
Ze zoekt een verre kennis van vroeger,
verdoken in kussens en lakens.
Het bed is te groot, slokt hem op.

Hij grijpt haar blik.
Zij is te jong en te bang, doet alsof
ze niet ziet dat hij verdrinkt.
De longen lopen vol,
de ogen lopen over: raak me aan.

Ze kan het niet. Armen vol
armzalige woorden kan hij krijgen,
vanaf het voeteneind.

Nog niet mens genoeg om te zeggen:
kom maar,
je hoofd is zwaar vandaag,
ik weeg het op mijn schouder.

Gerard Scharn

aokigahara (青木ヶ原)

de reis is lang naar het bos der geesten
waar ik na het schrijven van een brief
opnieuw de wereld wil omarmen

tussen toeristen en kinderen op schoolreis
zoek ik de plek waar je initialen staan
in de bast van het harde pijnboomhout

hier rol ik mijn slaapmat uit en schrijf bij het licht
van vuurvliegjes de woorden die ik vergeten ben
op een velletje riz la croix dat in de wind verwaait


Katrien Frederix

mondriaan

hongerig wacht ik haar op, kijk gretig toe
hoe zij dit geometrisch regenachtige beeld
heupwiegend en kleurrijk doorbreekt,
het gele zakje met ijsbergsla walst om haar pols.

geen doorwinterde zebrastreep of uitstekende tegel
kan haar lichte voeten vangen
en duistere lantaarns ziet ze helemaal niet staan.
zij houdt niet van lijnen, danst ze.

ik klik haar vast, even maar
een fotograferende mondriaan.

zij mag gewoonweg nooit voorbijgaan.

Norbert De Meyer

woordenaar

ik kende zelfs geen woorden
die ik me zou kunnen herinneren
had te veel tijd bijeen geschooid
wachtte met ongeduld op het applaus
vanuit een lege zaal of maskeerde me
achter het dichtgeschoven fluweel

weg van gillende kinderstemmen
uit de nabijgelegen school
vroeg ik me af waar zij nog taal vonden
die ik onderweg was kwijtgespeeld
onder het getik van de lege uren
de koele toon van een valse noot

misschien kijk ik terloops nog op
als iemand over water loopt
of letters uitwaaieren in het zonlicht
een taal waarin ik ondergedoken ben
en waar ik haar tevergeefs naloop
ontredderd soms maar alsnog gulzig


Taco van Peijpe

IN HET VOORBIJGAAN

De wandelaar valt in een hinderlaag
op het caféterras. Hij slaat de geuren
in de wind en vlucht uit het bereik
van gsm en ethernet, vervolgt zijn weg
negeert de sprakelozen in de etalages
laat de stad gebeuren achter glas.

In het voorbijgaan vangt hij klanken op,
een raam staat open.

In strijklicht uit een zijsteeg blijft hij staan,
laat iets binnenkomen, iets
wat samenvalt met wie hij was.


Wim Vandeleene

OOR

ik maak de zaal vrij en loop achteruit
naar een hoek, leid je over een lijn naar het midden,
knik als je praat, dring in je lens, frons om je zorgen,
lach behaagziek, ook om de mindere grappen.

uit je nieuws haal ik mijn hoogtepunten.
ik onderbreek je niet. wat je hakkelt blijft onder ons.
de koekoek wipt opzichtig uit de klok maar leidt me niet af.
voor de voorbijganger die naar me zwaait blijf ik blind.

want een spits oor brandt en werpt schijn op je lippen.
ik vraag maar door want ik ben moe van mijn meningen,
mijn verhaal mag in de diepvries. het inzicht daagt
in de donkere stilte die tussen ons valt.

 

***

 

STOORZENDER

door één lijn verbonden,
twee spionnen in een bezette stad.
een stem reikt niet verder dan de kamer.

de pendel van zenden en ontvangen zwaait
met de regelmaat van een golf, een signaal onder stroom.
ons nieuws gaat door de ether. feiten in de marge,

zelden een hoogtepunt. altijd een weerbericht.
we fluisteren in de microfoon, het volume hoog.
de antenne straalt uit wat we ontcijferen,

tot een piraat onze golflengte vindt,
aan onze lijn knaagt, mijn kamer kaapt.
de maat is vol van ruis en ik duik dieper onder.


Marc Serruys

Zoals alleen een aak zo traag
door het kanaal naar een haven
schuift, zo zonder haast

op het dek de vrouw haar linnenmand
in wankel evenwicht naar achter draagt,
in dit bewegen één tel ter plaatse blijft

terwijl het schip langgerekte v’s
van voorbij in de deining schrijft

tot de oever herhaalt zich dit teken
daar waar wij blijven staan,
het is beter niet te spreken…

zo moet alles wat beweegt achterlaten
een plaats van vertrek, ik voel hoe
jouw vingers in mijn hand verbleken