Astrid Arns
Huis
Het huis is een scherm tussen mij en de wereld
Ik kijk er rond zonder zelf gezien te worden,
vergeet het leven terwijl het gebeurt.
Op zoek naar een slijpsteen voor mijn hersenschors.
Moeizaam verspil ik de dag met knoeierig gekras.
Een chaos van krabbels op ivoorkleurig papier,
met een pen die het verleden moet terughalen.
Buiten ben ik als een hond die van de lijn af mag
Tot ik een aar vind en blaas
en zie dat iets verloren ging.
Onheilsbode
Een zomermiddag
Ik loop door het veld tot aan het geluid
van een lichaam dat water splijt.
Vanuit de schaduw stel ik vragen.
De draf van paarden op het harde zand,
jaagt mussen weg.
Stof in mijn ogen.
Aan de rivier het wentelend licht.
Ik strek mij uit in gras.
Een vliegtuig trekt strepen.
Om elk geluid te dempen
duik ik naar de donkere bodem.
Ik geef mij over aan de zwaartekracht
tot ik barst uit mijn schil.
's Avonds volg ik de landweg naar huis.
In de dakgoot ligt een dode vogel
klein als een dichtgeknepen vuist.
Sprong
Hij stapt door de poort van een stenen muur.
Een schim die zich losmaakt van de schaduw
met schoenen glanzend als glas.
Hij wacht op de volgende maan aan de rand van het dak.
Onder hem rusteloze bomen,een geur van gras.
Te laat om langs grenzen te schuren.
Water stroomt langs de gevels omlaag.
Zij schiet wakker uit de mist van haar slaap,
De kamer is koud, muren lijken van papier.
Een vlieg achter het raamhor. Opgesloten.
Het is stil in de tuin rond het huis.
De aarde zegt niets. |