Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


MEI 2017

Stijn Viaene
Robin Hutse
Frie J. Jacobs
Michelle Andon
Jacqueline Verheyen
Kris De Lameillieure
Astrid Arns
Fred Dassen
Gust van Camp
Truus Roeygens
Paul Bezembinder
Hans Van Miegelbeek
Wim Vandeleene
Jan Van Gompel

Stijn Viaene

Momenten van licht

2

Toen we het licht in de kamer doofden, begonnen we te zien
waarin we van elkaar verschilden en waarin niet

dan krabden we aan elkaar en schraapten alsof we bevroren
ruiten van auto`s waren, wie zou het tegendeel bewijzen

als de één een man is en de andere niet dan verhoogt de kans
dat alles fout gaat evenredig, ik denk niet dat ik het van vroeger ken

dat rood en groen dan wel elkaars tegenpolen zijn
maar dat ze misschien wel daarom zo goed bij elkaar passen

dat je dan vertelt over jouw vroeger, en dat het voelt alsof het gebrek aan licht
ons smelt, tot we ergens de eerste contouren van een weg vinden

en die weg dan leidt naar een moedervorm, waar het altijd donkerde
en de natuur nooit een gepaste kier leek te vinden

 

3

We zagen een paard marcheren. Het was een zondagmiddag. We besloten het zo te laten.
Mocht de dag van vuur komen, konden we altijd terug, dat hoefden we elkaar niet te vertellen.
Wel zeiden we dat het beter was zo. Dat daar geen haan naar zou kraaien, geen boer vroeger
voor op zou staan. We besloten verder te wandelen. Het veld trok aan onze schoenen
maar waarom zouden we daar bij stilstaan. Waarom zouden we in hemelsnaam het krachtveld
tussen schoen en gras overanalyseren. We besloten het zo te laten.

mieren, vliegen, gezoem, overal, je tong, mijn hand
zoekend naar meterhoge houvast, stilstaan en ergens donderend voortmarcheren
een zweep die ons slaat, niet klein krijgt
altijd weer je ogen, alsof het kannetjes water zijn zoekend naar de moederzee
(op de grond, onder het water, ligt nog iets dat we kunnen gebruiken)

Dan krabben we het paard uit onze ogen,
van het verhaal met het zadel vertellen we niets

 

Robin Hutse

21th Century

alles op de tast nu
Houston (ik kom niet meer terug

niet meer wekenlang in de ochtend gaan slapen
niet langer de asbak, die zich op de vensterbank vult met petrichor)

en over de telefoonlijn de radio
de televisie zal witte ruis mijn zichtveld vullen, journaal, beurs, waterrekening,

lifestyle - onze aloë vera op tafel, onze schoenen uitgeschopt
op de sisalmat, je jas nog over een stoel uit je vorige appartement

terwijl je me zover uitrekt dat mijn ribben dun genoeg zijn
om je melodie op te spelen, over de regen buiten heen

en in dit alles, bij mijn ene glas wijn
vraag ik me enkel nog af hoe hoog de schutting moet

opdat ze het gras elders niet
meer ziet

Frie J. Jacobs

IJstijd


De regen was er al, de koude niet. Die kwam later.  
Van dan af zaten ze ijzig stil te staren naar de eigen tenen 
in gerafelde pantoffels die geen soelaas boden. Vroeger

dachten ze dat herinneringen voor warmte zouden zorgen, 
later. Helaas in bittere vrieskou sterft alle denken af. Ook 
een uitgesproken woord dat verlossing kon bieden bevroor 

stommelings in hun kelen. Op een of andere manier 
staan ze overeind, nu. Twee stalagmieten, onverzettelijk 
afgezonderd van elkaar. Ieder met hetzelfde verdriet.


Michelle Andon

Triestig

Droomde dat ik me aanmeldde als een zandkorrel in hun schijfje
offerbrood. Achter mij mensen in een carrousel op water,
rondjes draaiend met de doden. Ik werd naar buiten gedragen

tergend langzaam, in een voor anderen onzichtbare kist.
Verderop lag de Casino, waar ze op mijn overgebleven geluk
gokten. Op een of andere manier vond ik dat terecht: hun

goden waren te goed om echt te zijn. Voor mij wacht een lange
zondag met zo’n akelige regen die niet van ophouden weet

 

Jacqueline Verheyen

Madrugada*

De nacht spoelde aan, opdringerig
als de zee in een baai.

Hij bracht jou met zich mee, zwart
je haar, een schaduw in mijn oksel.

Je was nat en plakkerig, als pasgeboren
ik likte je droog, zoals een koe haar kalf

tot de nacht zich terugtrok
in het blauw van de ochtend
jou weer meenam.

Maar je hoofd heeft een afdruk nagelaten
een holte, mijn oksel
leger naarmate de zon hoger stijgt.

*Spaans voor dageraad

 

Koorts

toen ik begon te koken, was ik anders, jonger
allicht, maar ontworpen voor mannenlijven

een kok gaf me bonbons en een mes
met een houten heft, samen vormden we een blad

dat na verbanning van drift uit de keuken
doormidden werd gezaagd, weerbarstig

bleven we als dunne planken, nog even los
liggen of staan, heel koud, net plastic

maar als daar kerven in komen, gaan die nooit meer dicht
en hup, de illusie verschrikkelijk snel bot

ik houd het daarom nu maar bij
mijn vader, mens uit één stuk

(Gebaseerd op een artikel van Hilary Akers in het FD.)

 

Kris De Lameillieure

hoe hij wankel door de kamer laveert, een dode hoek probeert,
in het hoofd lij en loef verwart. hoe hij vloed over eb plooit
om laatste dagen te vullen, zijn kringen in water verbergt.
hij wil doorgronden wat onzichtbaar aan ons voorbijschuift.

er is geen wind die schuld kan dragen, geen excuus:
dit is een kalme zee en boven is de hemel
helderblauw. papa vaart zijn koers op een moment
dat ons niet past. vandaag zijn wij nog landmannen

zonder vinnen. wij schoren ons aan meerpalen, schuren
onze handen aan hooivorken en snelbouwstenen,
kweken in vette poldergrond. wij schuiven onze einders
nu nog voor ons uit. die van hem is ons zo vreemd.

Astrid Arns

In memoriam

Je komt als een vogel die de trek is ontvlucht
nog voor de nacht zich tegen je keert.
Tegen zonsondergang ,wanneer het licht op zijn zachtst is.

Dit is de plaats die jou als kind heeft gekend
met gevels in de kleur van roet
en trappen die verdwijnen in duisternis.
Hier woonden wij voor altijd samen.

Dan ben je weg, stilaan onzichtbaar voor mijn oog.
De regen als een zacht gordijn over je heen.


Transparant

Mijn dochter was zes. Woorden rolden uit haar mond.
We zagen vertrapte rozen.. Achter de dijk dronken we water
en kroop de zon voorbij.
Geen mens stond stil. Een raam sloeg open

We zaten roerloos in de blauwe schaduw,
het gewicht van haar hoofd op mijn schouder.
Op tafel het omgegooide glas.

De lucht werd vloeibaar van haar vragen.

Zij voegde haar hoge stem bij de mijne,
keek met de slaap nog in de hoeken van haar ogen
dwars door me heen, alsof ze iets zocht.

De vloedlijn die ze niet meer zag.

 

Fred Dassen

Identiteit

Identiteit kwispelt aan mijn voeten, wacht al uren
om te worden uitgelaten. We glimlachen ietwat
onwennig naar elkaar, zoeken de lijn, band.

Identiteit blaft, we ruiken de zee, schuiven
de dia’s wind water en aangespoeld wrakhout
voor onze ogen. We verhogen onze pas.

Ik leg je terug in het donker van de lade,
bovenop het stapeltje vergeten moeders.

 

Gust van Camp

Tu me manques

Mijn gemis bedelt
als een jonge ekster
met open bek en veel kabaal

ik voed haar

met wat scharrellicht
dat uit het venster valt
op een leeg gelezen dichter

en de gazet die lijdt onder haar bestaan.

 

Truus Roeygens

Er wordt altijd geschreven met meerdere

Wolken zijn met ons meegekomen. Ik slinger een steentje uit een wandelschoen. Op dat moment passeert een boot met zes roeiers en een stuurman in de boeg.
Hij legt mij uit hoe je een foto neemt, tegen de stroom in. Instagram 350.

We liggen samen in bed. Hij drijft op een losliggende plank tussen witte plastic bekers en ik sleep hem in mijn romp. Het verleden blijft voorliggen, zucht hij. Maar gisteren was een prachtige dag.

Water sluipt uit de koker. Ik schuif mijn stoel. Mijn vingers als vrijslakken over het sussende toetsenbord. Ik zal langzaam afbladderen, en in de zwarte stroop op de bodem van een kop thee hem aanroeren.

Een pen is voor één persoon.


Zonder adjectieven

Een vrouw staart naar het innerlijk
van nacht: de bons van sterren,
pezen van licht, in de verte
het blaffen van een hond naar het been
van maan

Een vrouw staart aan het raam
Op de boord staan rozen

Zoiets simpels

Paul Bezembinder

Concetto spaziale

Lang geleden bracht hij met zijn priem
in een nog zachte kleitablet nog zonder
alfabet de sporen aan (de zon, de maan,
de dierenriem) die hem voortdurend nu,
al is het even maar, doen denken aan de
krassen van een onervaren visagist.

De gaten in de muur waarop zijn vroege
werk als keramist getoond wordt heden,
zijn geen inslagkraters op een evenaar
van een verafgelegen terracotta maan,
maar kogelgaten van een in zijn streven
naar revisie doorgeschoten anarchist.

 

Hans Van Miegelbeek

Ode aan Portbail

Onze eerste ochtend rolt hier uit als laatste 
glans van de nacht, als herinnering aan
samen slapen van zon en water.

Nieuw licht, stil door rokers opgenomen,
warmt de wind. Joggers op dit strand 
van stress verlaten, maken er trage lijnen.

Een bejaarde man, hier op een bank 
gestrand, met lak aan strak en digitaal,
leest bedaard de krant van gisteren.

En wij, moe van werken en zoeken naar
de brug die boogt naar blijvende zon,
keren onze zorgen, gaan over in slenteren.

Met blijven wordt men trager.

 

Wim Vandeleene

SLOT
 

de sleutels die ik kwijt was
vind ik waar ik onderuit ging.
nu open ik wat ik bijna vergeten was.

de trofeekast van de verloren kansen. 
de lade waarin ik geheime brieven bewaar.
in de brandkast roest ons kruis.

de kuise gordel open ik want die siert je niet.
dan sluit ik alles opnieuw, gooi ik de sleutels weg.
achter elk slot is een ruimte waarin ik me verlies.

 

Jan Van Gompel

tegenlicht

ze poseert en zegt geen woord
hij maakt portretten in tegenlicht

dicht nadert hij haar donkere ogen
het licht maakt een omweg denkt hij
zie hoe het op haar netvlies landt

naar gulden snede kadreert hij haar gelaat
ze staart naar buiten, haar irissen spiegelen
een wolk spreeuwen in luchtballet

alleen de lens kent jouw ziel zegt hij
een goudmijn voor een röntgenfoto
van je gedachten

zij legt haar hand op zijn schouder
mijn hoofd is een glazen huis
met alleen maar leegstand antwoordt ze

 

‘het kind in een man sterft
als hij zijn vader verliest’

Hier ben ik niet op voorbereid.
Door mij heen betast je een verre einder.
Ik haal een kam door je dunne haren
en veins dat ik je koeterwaals begrijp.

Hoe graag wil ik je mijn benen lenen.
Mijn ogen en geheugen delen, nu we
andere dingen zien door hetzelfde glas.

Er wordt hard aan jou getrokken,
de andere zijde honderd goden sterk.
Ik zet mijn hielen schrap in de aarde,
hijs je rechtop in je rolstoel, lepel
je thee als levenselixir over je lippen.