Iris Wynants
Al die dagen dacht ik te varen.
Zag niet hoe de wereld mij voorbijging.
Water zonder stroming, drie vissen
stinkend tegen de kant van de sloot.
Te lang gaat het zo rond dit kasteel.
Hier blijft alles. Stil. Brak.
Vliegen boven het water.
De vrouw op haar zij. De brug neer.
Op mijn lippen zou zout staan.
Schuim van de golven tegen de boeg.
Meeuwen steeds lager cirkelend
om de smaak van de dood.
***
ze zeggen dat het er niet toe doet
wie het langst zijn adem in kan houden
hoeveel snoepjes er samen in je mond passen
naast welke boom de schat begraven ligt
dat jij van 1+1 wel 3 kan maken, onder bed
echt geschubde draken wonen, hoe die meer
doen dan figureren in je dromen
of je op vakantie kan boven in de wolken
tegen wie je vanmiddag won met knikkeren
welke wegen leiden naar kastelen
dat roze frutella's lekkerder zijn dan gele
of onder je zandbak een land verborgen ligt
waar jij prinses kan worden
ze zeggen maar wat
***
misschien hadden we vaker moeten schrijven
jij naar mij en ik naar jou over hoe
het weer was en het eten, nat en flauw
over de mensen die we tegenkwamen
de man met gele blazer om zijn luide stem
de vrouw met lange broek waaronder benen
wit konden blijven. er lagen schelpen op tafel,
oude munten, koekjes, thee en oma was
dronken geworden van de zeelucht
daar werd op getoost, tot ze winden ging laten
de kinderen naar bed toe moesten, papier
door de zoldering omlaag dwarrelde
en ik maar op te vangen had. de zon ging
steeds weer onder, niemand nam foto's
maar het gebeurde en ik schreef het niet. |